No panic!
Na een vermoeiende vlucht van Amsterdam – met overstap
in Londen - naar New York land ik laat in de avond lokale tijd op JFK. Het
duurt zeker anderhalf uur tot de rij vóór mij door de douane is. Dan zijn mijn
paspoort en ik aan de beurt. Ik mag de vingers van mijn beide handen
elektronisch afdrukken. Met een kort knikje verwelkomt de gezagsdrager mij in
the city that never sleeps. Zelf ben ik dan al drieëntwintig uur op. Dit om
mijn saxofoon spelende dochter te kunnen zien optreden in NY. De Junior Jazz
Unlimited Big Band is uitgenodigd om er concerten te geven, cd opnamen te maken
en workshops te volgen. Met een gezelschap van in totaal vijf personen zijn wij
de bandleden en hun begeleiders achterna gereisd. De bagage niet uit het oog
verliezend wachten wij in de aankomsthal op het taxibusje dat ons naar het
hotel zal brengen. Ik ben een gewaarschuwd man (onlangs werd ik al direct na
aankomst in Barcelona in de metro gerold), dus dubbel waakzaam. Voor de
zoveelste keer check ik mijn bezittingen: een rolkoffer, een rugzak en het zwarte
schoudertasje met daarin alles wat van belang is. Als ons busje arriveert, blijkt
het ook gereserveerd voor een drietal
Engelse dames. Alle bagage in de laadruimte. Klep dicht. Leo House, here we
come! Maar dan moet bij een andere gate eerst nóg een Engels stel worden
opgehaald. Dat mag kennelijk even duren. Als uiteindelijk iedereen half bij
elkaar op schoot zit, en de achterklep met veel moeite gesloten is, kunnen we echt
vertrekken. Via rotondes en fly-overs komen we op de snelweg richting Manhattan.
De chauffeur wil weten bij welke kruising 332 West 23rd Street zich bevindt.
Wacht, dat heb ik ergens opgeschreven. Ogenblikje! Het is pikdonker in het
busje. Op de tast grijp ik naar mijn tasje. Maar het staat niet op de vloer
tussen mijn voeten. De schrik slaat mij om het hart. Mijn tasje! Waar is mijn
tasje? Heeft iemand mijn schoudertasje gezien? No panic! wordt er geroepen. Kalm
blijven, Frans. Rustig nadenken. Dood nerveus zoek ik met de zaklamp van mijn
mobiel de ruimte af. Geen zwart schoudertasje. De stress neem toe. Ik vraag de
chauffeur te stoppen. Geen reactie. Dan roep ik dat we snel terug moeten voor
mijn tasje. Geen reactie. Mijn medepassagiers lijken not amused. Diepe
gevoelens van gêne en eenzaamheid overvallen mij. Ik schreeuw dat we
rechtsomkeert moeten maken. De chauffeur bijt getergd terug dat hij daar al mee
bezig is, maar niet zomaar midden op de snelweg kan omdraaien. Zeg dat dan! Bij
de anderen verontschuldig ik mij dat het door mijn onachtzaamheid nu nóg later
wordt. Ze willen mij doen geloven dat het no problem is. Een kwartier later
zijn we weer terug bij de aankomsthal. De chauffeur is er bepaald niet
vrolijker op geworden. Voor de zekerheid laat ik hem toch de achterklep van het
busje openen en zoek wanhopig tussen de koffers. Geen schoudertasje. In wilde
paniek ren ik het gebouw in en haast mij naar de infobalie waar wij veertig
minuten geleden stonden te wachten. Daar krijg ik te horen dat ik niet aan de
beurt ben. Als een geslagene klamp ik lukraak reizigers aan. Ze weten van
niets. Ik voel mij reddeloos verloren. Juist als ik ten einde raad naar de
afdeling Lost and Found informeer, komt een van mijn reisgenoten de hal inlopen.
‘Is dit het?’ In haar handen: mijn tasje. ‘Ik heb in het busje nog eens goed
onder de bank vóór je gekeken en zag in het donker iets geels.’ Zij wijst op
het cabinelabel dat aan het hengsel zit. Ik ben stupéfait, en weet niet wie ik
het eerst zal zoenen, mijn redster of mijn tasje. Voor de rest van de week voel ik mij de risee van het reisgezelschap: No panic! No panic!
(c) Frans Lasès
Geen opmerkingen:
Een reactie posten