Houd de dief!
Met een onderbreking van een jaar of tien woonde ik tussen
1959 en 1987 in de Amsterdamse Oosterparkbuurt. Lekker dicht bij de ingang van
het park, en misschien nóg lekkerder dicht bij keurslager Heemskerk. Ik kwam er
regelmatig op zaterdagen en soms ook door de week. De twee belangrijkste redenen
waren de met prijzen overladen huisgemaakte ossenworst en leverworst. Ingelijste
oorkonden en diploma’s aan de wanden maakten gewag van de vele wapenfeiten. Nu,
decennia later, loop ik weer eens door mijn oude buurt. De slagerij dan niet bezoeken,
wil ik mijzelf niet aandoen. Ik constateer dat de inrichting van de zaak enigszins
is aangepast aan de eisen van de tijd, maar de sfeer en het aanbod ogen
vertrouwd. Omdat de slager een andere klant helpt, wil de slagersvrouw van mij weten
wat zij voor mij mag doen. Ik bestel een stukje ossenworst. Terwijl ze het mes ver
naast het midden op de worst zet, vraagt zij: ‘Zoiets ongeveer?’ ‘Als u het
grootste stuk bedoelt, vind ik het goed,’ zeg ik. ‘En doet u ook maar zo’n
zelfde stuk leverworst.’ De klant naast mij volgt de verrichtingen van de
slagersvrouw. ‘Zult u geen spijt van krijgen, meneer,’ zegt hij tegen mij. ‘Ze
zijn er beroemd mee.’ ‘Ja ja, kwaliteit is hun reclame,’ antwoord ik en reken
af. Voor aardappelen en spinazie loop ik met het slagerstasje verder de straat
in. Als ik bij de groenteman
aan de beurt ben, komt de slagersklant ook binnenstappen. Ik herken hem vooral
aan het soortgelijke plastic tasje. Hij komt naast mij staan. ‘De volgende keer
trakteren hè!’ zegt hij jolig commanderend. Ik ben niet zo gevoelig voor dit
soort gevatheden en reageer met een knikje. Met in elke hand een plastic tasje verlaat
ik de winkel. ‘Hé, stoppen jij!’ hoor ik kort daarop achter mij roepen. Ik kijk
om en zie de slagersklant op mij afrennen. ‘Hier met mijn tasje!’ Ik begrijp
niet wat er aan de hand is en houd in. Onmiddellijk begint de man aan het
slagerstasje te trekken. Zijn gezicht staat op oorlog. ‘Jij dacht zeker dat ik
het niet in de gaten had.’ Ik ben mij van geen kwaad bewust en verdedig mijn
tasje te vuur en te zwaard. ‘Waar heeft u het over?’ roep ik onthutst. ‘Dit
zijn míjn boodschappen, zojuist gekocht
bij de slager.’ De man probeert uit alle macht mij het tasje afhandig te maken.
Een wonder dat het niet scheurt. ‘Net gejat bij de groenteman zal je bedoelen.’
Pardon? Zit ik in een slechte film of haalt men een grap met mij uit? De man
lijkt niet van plan het tasje los te laten. ‘Als het zogenaamd van jou is, wat
zit er dan in? Nou?’ Daar hoef ik niet lang over na te denken. ‘Ossenworst en
leverworst. Daar was u net zelf bij,’ antwoord ik naar eer en geweten. ‘O ja?
Laat zien dan!’ Maar midden op straat vleeswaren uitpakken gaat mij te ver. Ik
stel voor om gezamenlijk terug te gaan naar de slager. ‘Oké, mij best,’ zegt de
man overtuigd van zijn gelijk. Het tasje stevig vasthoudend, loop ik met de man
aan mijn zijde naar de winkel. Ook hij houdt zijn hand om het tasje geklemd. Bij
de slager aangekomen doet mijn belager - bang dat ik zal vluchten? - meteen de
deur dicht. Ik vertel de winkelier wat de reden is van onze terugkomst. Ten
aanschouwe van een halfvolle winkel open ik vervuld van zelfvertrouwen het
tasje en haal er een paar zakjes uit. Tot mijn ontsteltenis zitten er geen twee
stukken worst in, maar drie biefstukken, een pond kalfspoelet en anderhalf ons
gelardeerde lever. Het wordt zwart voor mijn ogen. Langzaam begin ik te
beseffen dat ik bij de groenteman per ongeluk het verkeerde slagerstasje van de
grond heb gepakt. Kruipend door het stof baan ik mij een weg naar huis.
(c) Frans Lasès