zondag 3 april 2016


Stuipen op het lijf

Ik ben vijftien jaar oud en maak mijn huiswerk. Als er wordt aangebeld, doe ik open. Een man in beige regenjas meldt zich als de ziekenfonds- bode. Hij komt de maandelijkse verzekeringspremie ophalen. Ik roep mijn moeder naar de deur. In een reflex besluit ik voor enige vervreem- ding te zorgen. Sinds jaar en dag bewaren mijn ouders cash geld in een ijzeren geldkistje, veilig opgeborgen in de linnenkast. Terwijl mijn moeder naar de voordeur loopt, haast ik mij naar de ouderlijke slaap- kamer. Met enige moeite verstop ik mij tussen de jurken en onderjurken in de linnenkast. Gelukkig hoef ik niet lang in een ongemakkelijke houding te verkeren, ik hoor mijn moeder al naderen. Als zij de kastdeur opent, en ik haar vanuit mijn verstopplaats doodgemoedereerd het geldkistje aanreik, slaakt zij een imploderende kreet. Verstijfd van schrik en hevig getergd werpt zij mij toe: ‘Rotjong! Ben je wel goed bij je hoofd? Je bezorgt me een hartverlamming.’ 'Sorry hoor,’ speel ik de vermoorde onschuld. ‘Ik wilde alleen maar behulpzaam zijn.’
Ik ben zestien jaar oud en sinds lange tijd weer eens alleen thuis. Mijn broers en zussen hebben met vrienden en vriendinnen afgesproken. Mijn ouders zijn voor een kaartavondje bij kennissen. Het biedt mij een unieke gelegenheid de alledaagsheid van het gezinsleven te doorbreken. Hoe zal de reactie van mijn familieleden zijn als zij geconfronteerd worden met het onverwachte? Ik begin mijn test met het zorgvuldig omver halen en verplaatsen van wat stoelen. Het pluchen kleed trek ik half van tafel. De glazen vaas die erop stond leg ik met de losse bloemen op de vloer, alsof zij door een ferme ruk aan het kleed daar zijn terechtgekomen. Ook de asbak, het bonbonschaaltje en de opengeslagen Volkskrant neem ik van tafel en plaats die er nauwkeurig willekeurig bij. De laden van het ingebouwde buffet  schuif ik open en leg delen van de inhoud op de vloer voor de kast. Bestek, servetten, tafelonderzetters, het soort dingen dat men zoal in een buffetlade legt. Kastdeuren zet ik wijd open en haal met grote precisie de spullen overhoop. Ik prepareer een keukenmes door op het lemmet wat tomatenketchup aan te brengen. Als ik vervolgens de crimescène overzie, ben ik niet ontevreden met mijn creatie. Nu is het slechts wachten op de eerstkomende. Er verstrijkt een uur, anderhalf uur. Dan hoor ik – toch nog plotseling - de sleutel in het voordeurslot steken. Snel neem ik mijn positie in door languit tussen de geënsceneerde ravage te gaan liggen. Het mes en de tube ketchup leg ik naast mij op het vloerkleed. Ik hoor de deur dichtslaan. Er klinken voetstappen in de gang en ik herken de stemmen van mijn ouders. Ik corrigeer mijn houding nog enigszins, waarna ik roerloos blijf liggen. ‘Zou ie nog op zijn?’ hoor ik mijn vader zeggen. ‘Er brandt nog licht.’ De kamerdeur wordt geopend. Een moment blijft het doodstil. Twee seconden misschien. Dan klinkt een wanhoopschreeuw. ‘Neeeee! Frans!’ Het is mijn vader. Ik hoor hem op mij afkomen. Mijn moeder spoedt zich de kamer in. ‘Wat is er? Wat gebeurt er?’ vraagt zij hevig geschrokken. ‘O mijn God!’ kermt ze. ‘Laat het niet waar zijn.’ De verwarring omtrent mijn status laat ik nog heel even voortduren. Maar dan kwalificeer ik de test als geslaagd en maak ik een einde aan de onzekerheid. ‘Dus u was tóch wel een klein beetje bezorgd?’ informeer ik terwijl ik overeind kom. ’Fijn te weten.’ Ik kijk in het paars aanlopende gezicht van mijn vader. ‘Ben jij godver de godver helemaal belazerd!’ vloekt hij voor het eerst van zijn leven in mijn bijzijn. ‘Om mij zo te laten schrikken! Ik had er terplekke in kunnen blijven. Idioot die je bent.’ ‘Hoezo?’ zeg ik en toon hem de tube ketchup . ‘Een kind kan toch zien dat het geen echt bloed is.’ Maar dat hoort hij niet, of wíl hij niet horen. ‘Flik mij dat niet nog eens. Ik waarschuw je.’ Gevoel voor humor, je moet het maar net hebben.
(c) Frans Lasès

Geen opmerkingen:

Een reactie posten