Vlekje
Uit #28 Kind op proef leerde ik als toekomstig
vader dat je kinderen maar het beste gewoon hun zin kunt geven. Chantage ligt
immers op de loer. Met dit in mijn achterhoofd nodigden wij mijn nichtjes Pauline
van 7 en Saskia van 5 uit voor een logeerweekend bij ons in Hilversum. Het was
in de jaren dat ik dacht er verstandig aan te doen op steenworp-afstand van de
NOS te gaan wonen. Dat ik daardoor lopend naar mijn werk kon, bleek al snel het
enige voordeel. Wie zich niet
professioneel met radio of televisie bezighoudt, kan dit dorp beter mijden.
Almelo is er bruisend bij.
Onze logeetjes wisten dat hun oom bij de televisie werkte. ‘Zie je wel eens beroemde mensen?’ wilden zij van mij weten toen wij van hun huis in Amsterdam naar Het Gooi reden. ‘Elke dag,’ zei ik naar waarheid. ‘Ken je Swiebertje dan ook?’ Ik zei dat ik hem toevallig enkele dagen ervoor nog had gesproken. In die periode werd een reeks afleveringen opgenomen waarvoor ik – als een van mijn eerste opdrachten - de titelsequentie had gemaakt. Waren zij eventueel geïnteresseerd in een bezoekje aan de studio? Dat waren ze. En vonden ze het dan leuk om eens rond te lopen in de keuken van Saartje? En in de winkel van Malle Pietje? Ze reageerden dolenthousiast. In gedachten hoorden zij het zichzelf al aan hun vriendinnetjes vertellen. Bij ons thuis aangekomen, aten wij snel een broodje en vertrokken met z’n vieren richting studio.
Als kinderen iets willen, willen ze het stante pede. Welnu, onderweg passeerden we een landje waar een Shetlander pony zich stond te vervelen. Dat was althans de mening van de oudste. ‘Zielig voor hem, zo in z’n eentje,’ zei Pauline. En snel daarna: ‘Ik heb m’n hele leven al een keertje willen ponyrijden!’ ‘Ja, ik ook,’ riep haar zusje. ‘Mag dat Frans?’ De tijdsgeest goed aanvoelend, konden ze wat mij betreft dat oom weglaten. Ik keek mijn vrouw aan. ‘Wat denk jij? Moet kunnen, toch? Als ze dat zo graag willen.’ Ik tilde hen een voor een over het hek. Daarna sprong ik er zelf overheen. De nichtjes renden al op de pony af. ‘Ik noem hem Vlekje!’ riep Pauline. Hij was bruin met witte vlekken en had lange manen. ‘Mag ik eerst?’ vroeg Saskia. Maar het was Pauline’s idee, dus hielp ik háár in het ontbrekende zadel. Toen ze goed en wel zat, bleef het beest stokstijf staan. ‘Hij doet ’t niet!’, riep Saskia. ‘Misschien heeft hij geen zin,’ zei Pauline. ‘Natuurlijk heeft-ie zin, je moet hem alleen even aansporen,’ zei ik alsof ik er verstand van had, en ik gaf Vlekje een tik tegen zijn kont. Hierop begon het beest spontaan te lopen. Eerst langzaam, daarna sneller en vervolgens veel sneller. ‘Houd je goed vast, Pauline!’ riep ik nog. Maar dat kwam te laat. Pauline gleed van Vlekjes rug en belandde met een smak in het gras. Het volgende moment schreeuwde ze het uit van de pijn. Toen ik kwam aanrennen, kreeg ik de schrik van mijn leven. Het bebloede spaakbeen van haar onderarm stak naar buiten, net iets boven de pols. Ik voelde mij intens misselijk worden. Een gecompliceerde botfractuur, twee krijsende kinderen, een inmiddels weer stilstaande en zich van geen leed bewuste pony. Schuld, schaam-te, onmacht. En daarbij een verwijtend kijkende echtgenote. Waar te beginnen? Eerst naar de dokter of beter eerst mama bellen? In een telefooncel draaide ik volkomen overstuur het nummer van mijn zus. Toen ik haar de slechte tijding bracht, vroeg ze op nuchtere toon: ‘Maar zij leeft nog wel?’ Dat was inderdaad het geval. ‘Nou, dan zal het wel goed komen.’ Mijn zus had er als verpleegkundige voor doorgeleerd, en zij heeft dan ook gelijk gekregen. Maar tussen mij en pony’s is het nooit meer wat geworden.
Onze logeetjes wisten dat hun oom bij de televisie werkte. ‘Zie je wel eens beroemde mensen?’ wilden zij van mij weten toen wij van hun huis in Amsterdam naar Het Gooi reden. ‘Elke dag,’ zei ik naar waarheid. ‘Ken je Swiebertje dan ook?’ Ik zei dat ik hem toevallig enkele dagen ervoor nog had gesproken. In die periode werd een reeks afleveringen opgenomen waarvoor ik – als een van mijn eerste opdrachten - de titelsequentie had gemaakt. Waren zij eventueel geïnteresseerd in een bezoekje aan de studio? Dat waren ze. En vonden ze het dan leuk om eens rond te lopen in de keuken van Saartje? En in de winkel van Malle Pietje? Ze reageerden dolenthousiast. In gedachten hoorden zij het zichzelf al aan hun vriendinnetjes vertellen. Bij ons thuis aangekomen, aten wij snel een broodje en vertrokken met z’n vieren richting studio.
Als kinderen iets willen, willen ze het stante pede. Welnu, onderweg passeerden we een landje waar een Shetlander pony zich stond te vervelen. Dat was althans de mening van de oudste. ‘Zielig voor hem, zo in z’n eentje,’ zei Pauline. En snel daarna: ‘Ik heb m’n hele leven al een keertje willen ponyrijden!’ ‘Ja, ik ook,’ riep haar zusje. ‘Mag dat Frans?’ De tijdsgeest goed aanvoelend, konden ze wat mij betreft dat oom weglaten. Ik keek mijn vrouw aan. ‘Wat denk jij? Moet kunnen, toch? Als ze dat zo graag willen.’ Ik tilde hen een voor een over het hek. Daarna sprong ik er zelf overheen. De nichtjes renden al op de pony af. ‘Ik noem hem Vlekje!’ riep Pauline. Hij was bruin met witte vlekken en had lange manen. ‘Mag ik eerst?’ vroeg Saskia. Maar het was Pauline’s idee, dus hielp ik háár in het ontbrekende zadel. Toen ze goed en wel zat, bleef het beest stokstijf staan. ‘Hij doet ’t niet!’, riep Saskia. ‘Misschien heeft hij geen zin,’ zei Pauline. ‘Natuurlijk heeft-ie zin, je moet hem alleen even aansporen,’ zei ik alsof ik er verstand van had, en ik gaf Vlekje een tik tegen zijn kont. Hierop begon het beest spontaan te lopen. Eerst langzaam, daarna sneller en vervolgens veel sneller. ‘Houd je goed vast, Pauline!’ riep ik nog. Maar dat kwam te laat. Pauline gleed van Vlekjes rug en belandde met een smak in het gras. Het volgende moment schreeuwde ze het uit van de pijn. Toen ik kwam aanrennen, kreeg ik de schrik van mijn leven. Het bebloede spaakbeen van haar onderarm stak naar buiten, net iets boven de pols. Ik voelde mij intens misselijk worden. Een gecompliceerde botfractuur, twee krijsende kinderen, een inmiddels weer stilstaande en zich van geen leed bewuste pony. Schuld, schaam-te, onmacht. En daarbij een verwijtend kijkende echtgenote. Waar te beginnen? Eerst naar de dokter of beter eerst mama bellen? In een telefooncel draaide ik volkomen overstuur het nummer van mijn zus. Toen ik haar de slechte tijding bracht, vroeg ze op nuchtere toon: ‘Maar zij leeft nog wel?’ Dat was inderdaad het geval. ‘Nou, dan zal het wel goed komen.’ Mijn zus had er als verpleegkundige voor doorgeleerd, en zij heeft dan ook gelijk gekregen. Maar tussen mij en pony’s is het nooit meer wat geworden.
(c) Frans Lasès
Geen opmerkingen:
Een reactie posten