zondag 5 juni 2016


Liber amicorum

Oom C wordt negentig jaar. Dit heuglijke feit zal in een Friese stolp- boerderij bij hem in de omgeving groots worden gevierd. Hij komt op het lumineuze idee mij als ceremoniemeester te vragen. Mijn optreden in een vergelijkbare functie bij het afscheid van een goede vriendin heeft hierbij overduidelijk een rol gespeeld. Met ‘het is mij een eer en genoe-gen’ neem ik de verantwoordelijke taak op mij. Omdat het fenomeen vriendenboek weinig bekendheid geniet in C’s kringen, lijkt het mij een passend gezamenlijk geschenk. Alle vierentachtig gasten stuur ik de uitnodiging een bijdrage te leveren in de vorm van één pagina per persoon. Het staat eenieder volkomen vrij er een eigen invulling aan te geven. Ervaringsdeskundig als ik ben, laat ik weten alle werkstukken graag twee weken voor het feest in mijn brievenbus te willen aantreffen. Op de dag van de deadline zijn er drie pagina’s binnen: die van mijn vrouw, mijn dochter en van mij. Wanneer na enkele dagen de collectie niet verder is aangevuld, besluit ik een herinnering rond te sturen. Daarop beginnen de pagina’s van familieleden en vrienden gestaag binnen te druppelen. De een wenst C een lang en gelukkig leven toe, de ander komt met anekdotes op de proppen. In poëtische uitingen wordt meer dan royaal gebruik gemaakt van de dichterlijke vrijheid. Het proza is grensverleggend dan wel experimenteel. Sommige genodigden ver- luchtigen hun tekst met een bloementekening of een foto van zichzelf. Anderen grijpen naar het betere knip- en plakwerk. Maar alle bijdragen getuigen van veel waardering en liefde jegens de jarige in spe. Per opengemaakte envelop gaat mijn verwondering crescendo. Tot voor kort kende ik slechts één kant van oom C. Dat hij zó godvruchtig, onbaat-zuchtig, hulpvaardig en humoristisch is, daarvan had ik hooguit een vermoeden. Er begint zich een steeds completer beeld van hem af te tekenen. Als op zeker moment de telefoon gaat, krijg ik een broos klinkende vrouw aan de lijn. ‘Jo sprekt mei mefrou P. Ik kin dat net hear. Ik sit mei dy arm.’ Even moet ik schakelen. Het Fries verwart mij. Is dit soms mijn zestienjarige dochter die weer eens in een jolige bui verkeert? Ik ben op mijn hoede. Maar al snel begrijp ik dat dit serieus is. De vrouw laat mij weten geen pagina te zullen inleveren. Vanwege een arm die niet meer wil en gelet op haar hoge leeftijd (‘Juster bin ik twa en njog-gentich jier wurden.’) lukt het haar niet iets te fabriceren. Maar, zo verzekert ze mij, zij is altijd goed geweest met buurman C, en de kin-deren hebben samen in de fanfare gespeeld. Dus stel ik voor, gebruik-makend van deze informatie, die pagina namens haar te zullen maken. Zij vindt het een goed idee. Enkele dagen voor het feest stuur ik een tiental nog altijd in gebreke gebleven gasten een tweede herinnering.   Als er op de allerlaatste dag toch nog pagina’s binnenkomen, kan het stapeltje - voorzien van een omslag – eindelijk worden ingebonden.   Oom C voelt zich tijdens de high tea in Gasterij de Wâldwei jariger dan alle negenentachtig verjaardagen ervoor. Het liber amicorum vindt hij het mooiste cadeau dat hij zich had kunnen wensen. Na het Lang zal ie leven drukt een zestiger-in-joggingpak mij terloops een losse pagina in de handen. ‘Kan onze  bijdrage ook nog in het boek?’  
Al is Fryslân plat, it hat syn hichtepunten. 
(c) Frans Lasès

Geen opmerkingen:

Een reactie posten