Liber amicorum
Oom C wordt negentig jaar. Dit heuglijke feit zal in een Friese
stolp- boerderij bij hem in de omgeving groots worden gevierd. Hij komt op het
lumineuze idee mij als ceremoniemeester te vragen. Mijn optreden in een vergelijkbare
functie bij het afscheid van een goede vriendin heeft hierbij overduidelijk een
rol gespeeld. Met ‘het is mij een eer en genoe-gen’ neem ik de verantwoordelijke
taak op mij. Omdat het fenomeen vriendenboek
weinig bekendheid geniet in C’s kringen, lijkt het mij een passend gezamenlijk
geschenk. Alle vierentachtig gasten stuur ik de uitnodiging een bijdrage te
leveren in de vorm van één pagina per persoon. Het staat eenieder volkomen vrij
er een eigen invulling aan te geven. Ervaringsdeskundig als ik ben, laat ik
weten alle werkstukken graag twee weken voor het feest in mijn brievenbus te
willen aantreffen. Op de dag van de deadline zijn er drie pagina’s binnen: die van mijn vrouw, mijn dochter en van mij. Wanneer na enkele
dagen de collectie niet verder is aangevuld, besluit ik een herinnering rond te
sturen. Daarop beginnen de pagina’s van familieleden en vrienden gestaag binnen
te druppelen. De een wenst C een lang en gelukkig leven toe, de ander komt met
anekdotes op de proppen. In poëtische uitingen wordt meer dan royaal gebruik
gemaakt van de dichterlijke vrijheid. Het proza is grensverleggend dan wel
experimenteel. Sommige genodigden ver- luchtigen hun tekst met een
bloementekening of een foto van zichzelf. Anderen grijpen naar het betere knip-
en plakwerk. Maar alle bijdragen getuigen van veel waardering en liefde jegens
de jarige in spe. Per opengemaakte envelop gaat mijn verwondering crescendo. Tot
voor kort kende ik slechts één kant van oom C. Dat hij zó godvruchtig,
onbaat-zuchtig, hulpvaardig en humoristisch is, daarvan had ik hooguit een vermoeden.
Er begint zich een steeds completer beeld van hem af te tekenen. Als op zeker
moment de telefoon gaat, krijg ik een broos klinkende vrouw aan de lijn. ‘Jo
sprekt mei mefrou P. Ik kin dat net hear. Ik sit mei dy arm.’ Even moet ik
schakelen. Het Fries verwart mij. Is dit soms mijn zestienjarige dochter die
weer eens in een jolige bui verkeert? Ik ben op mijn hoede. Maar al snel
begrijp ik dat dit serieus is. De vrouw laat mij weten geen pagina te zullen inleveren.
Vanwege een arm die niet meer wil en gelet op haar hoge leeftijd (‘Juster bin
ik twa en njog-gentich jier wurden.’) lukt het haar niet iets te fabriceren.
Maar, zo verzekert ze mij, zij is altijd goed geweest met buurman C, en de
kin-deren hebben samen in de fanfare gespeeld. Dus stel ik voor, gebruik-makend
van deze informatie, die pagina namens haar te zullen maken. Zij vindt het een
goed idee. Enkele dagen voor het feest stuur ik een tiental nog altijd in gebreke
gebleven gasten een tweede herinnering. Als er op de allerlaatste dag toch nog pagina’s
binnenkomen, kan het stapeltje - voorzien van een omslag – eindelijk worden
ingebonden. Oom C voelt zich tijdens de high tea in Gasterij de Wâldwei jariger
dan alle negenentachtig verjaardagen ervoor. Het liber amicorum vindt hij het
mooiste cadeau dat hij zich had kunnen wensen. Na het Lang zal ie leven drukt een zestiger-in-joggingpak mij terloops een
losse pagina in de handen. ‘Kan onze bijdrage
ook nog in het boek?’
Al is Fryslân plat, it hat syn hichtepunten.
Al is Fryslân plat, it hat syn hichtepunten.
(c) Frans Lasès
Geen opmerkingen:
Een reactie posten