Stabiliteit (1)
In 1969 is het nog de bedoeling dat je als frisse Hollandse
jongen acht-tien maanden lang koningin, volk en vaderland verdedigt. Ook ik word
opgeroepen voor een militaire keuring. Hoewel ik in mijzelf nooit een
potentiële krijger heb gezien, lijkt mij een algehele body- en braincheck redelijk
zinvol. Je wilt op zeker moment toch weten of je wel helemaal lekker bent. De
uitslag is gunstig: ik blijk niet ziek en ik ben ook niet gek. Keuringsartsen
geven het groene licht: geschikt voor de vervulling van de militaire
dienstplicht. Dit tot volle tevredenheid van mijn vader, die met enige
regelmaat roept dat het hoog tijd wordt dat ik in dienst ga. Daar zullen ze wel
even een kerel van mij maken. Maar Frans heeft er andere ideeën over. Hij is
beslist niet van plan zich zonder slag of stoot gewonnen te geven. Na
een zes weken durende vakantie in Marokko meld ik mij een uur te laat aan de
kazernepoort in Ede. Het enige dat ik heb meegenomen is een plastic tasje. Twee
zwaar bewapende wachters checken de inhoud. Een foto van mijn ouders en een
jaargang van het maandblad Kunstschrift van Openbaar Kunstbezit. Er wordt gegniffeld.
Ze willen weten wat ik precies kom doen. Ik vertel dat mijn moeder heeft gezegd
dat ik naar de krijgsmacht moest. En ook dat ik moest vragen naar de afdeling
Verbindingen. Proestend van de lach wordt mijn komst doorgebeld aan de hogere legerleiding.
Later die dag zit ik in uniform met mijn lange haar bij een militaire kapper.
Of hij het een beetje gedekt zal laten, informeert hij. ‘Doet u maar wat u
denkt dat het beste voor me is,’ antwoord ik. Dit is nieuw voor de man. ‘Nou, in
dat geval ...’ En wel-dra ligt er een kastanjebruin harig kleedje op de vloer
rondom mij. De jongeman in de spiegel herken ik niet. Die avond in de kantine -
mess, heb ik wel eens gehoord – laat ik mij een flink bord eten opscheppen. Ik
roer ik er langdurig in, maar neem er geen hap van. ‘Waarom eet je niet?’
vraagt een rondlopende hooggeplaatste. ‘Het lijkt me heerlijk,’ zeg ik
schuchter, ‘maar ik heb denk ik niet heel veel trek.’ Mijn tafelgenoten kijken mij meewarig
en zelfs spottend aan. Als zij hun borden leeg hebben, ga ik van tafel en loop door
de gang richting slaapzaal. ‘Dag meneer,’ groet ik een tegemoetkomende militair-met-strepen.
Hij rea-geert getergd: ‘Ik bén geen meneer. Handen uit je zakken en salueren man!’
‘Sorry, neemt u mij niet kwalijk,’ en onwennig breng ik mijn hand naar mijn
baret. Op de slaapzaal leg ik de foto van mijn ouders en de Kunstschriften
onder het hoofdkussen en kruip diep weg onder de dekens.
(Wordt vervolgd)
(c) Frans Lasès
Geen opmerkingen:
Een reactie posten