zondag 19 juni 2016


Stabiliteit (1)

In 1969 is het nog de bedoeling dat je als frisse Hollandse jongen acht-tien maanden lang koningin, volk en vaderland verdedigt. Ook ik word opgeroepen voor een militaire keuring. Hoewel ik in mijzelf nooit een potentiële krijger heb gezien, lijkt mij een algehele body- en braincheck redelijk zinvol. Je wilt op zeker moment toch weten of je wel helemaal lekker bent. De uitslag is gunstig: ik blijk niet ziek en ik ben ook niet gek. Keuringsartsen geven het groene licht: geschikt voor de vervulling van de militaire dienstplicht. Dit tot volle tevredenheid van mijn vader, die met enige regelmaat roept dat het hoog tijd wordt dat ik in dienst ga. Daar zullen ze wel even een kerel van mij maken. Maar Frans heeft er andere ideeën over. Hij is beslist niet van plan zich zonder slag of stoot gewonnen te geven. Na een zes weken durende vakantie in Marokko meld ik mij een uur te laat aan de kazernepoort in Ede. Het enige dat ik heb meegenomen is een plastic tasje. Twee zwaar bewapende wachters checken de inhoud. Een foto van mijn ouders en een jaargang van het maandblad Kunstschrift van Openbaar Kunstbezit. Er wordt gegniffeld. Ze willen weten wat ik precies kom doen. Ik vertel dat mijn moeder heeft gezegd dat ik naar de krijgsmacht moest. En ook dat ik moest vragen naar de afdeling Verbindingen. Proestend van de lach wordt mijn komst doorgebeld aan de hogere legerleiding. Later die dag zit ik in uniform met mijn lange haar bij een militaire kapper. Of hij het een beetje gedekt zal laten, informeert hij. ‘Doet u maar wat u denkt dat het beste voor me is,’ antwoord ik. Dit is nieuw voor de man. ‘Nou, in dat geval ...’ En wel-dra ligt er een kastanjebruin harig kleedje op de vloer rondom mij. De jongeman in de spiegel herken ik niet. Die avond in de kantine - mess, heb ik wel eens gehoord – laat ik mij een flink bord eten opscheppen.    Ik roer ik er langdurig in, maar neem er geen hap van. ‘Waarom eet je niet?’ vraagt een rondlopende hooggeplaatste. ‘Het lijkt me heerlijk,’ zeg ik schuchter, ‘maar ik heb denk ik niet heel veel trek.’ Mijn tafelgenoten kijken mij meewarig en zelfs spottend aan. Als zij hun borden leeg hebben, ga ik van tafel en loop door de gang richting slaapzaal. ‘Dag meneer,’ groet ik een tegemoetkomende militair-met-strepen. Hij rea-geert getergd: ‘Ik bén geen meneer. Handen uit je zakken en salueren man!’ ‘Sorry, neemt u mij niet kwalijk,’ en onwennig breng ik mijn hand naar mijn baret. Op de slaapzaal leg ik de foto van mijn ouders en de Kunstschriften onder het hoofdkussen en kruip diep weg onder de dekens.

(Wordt vervolgd)
(c) Frans Lasès                     

Geen opmerkingen:

Een reactie posten