zondag 26 juni 2016


Stabiliteit (2)

De volgende ochtend wordt er ‘Wakker worden!’ gebulderd. Terwijl de anderen binnen de kortste keren naast hun bed staan, houd ik mij slapende. ‘Hé lijpe, opstaan!’ hoor ik iemand roepen. Kort daarop wordt er aan mijn bed geschud. ‘D’r uit, luie donder!’ En dan: ‘Hé mannen, kijk nou! Hij heeft pappie en mammie meegebracht. Ach gossie.’ Ik steek mijn hoofd boven de dekens uit en zie hoe mijn ouders van hand tot hand gaan. Ik spring uit mijn bed en probeer vergeefs de foto terug te bemachtigen. Half huilend hijs ik mij in het bruingroene uniform. Het ontbijt pak ik wel, maar eet er niets van. Of ik soms in hongerstaking ben. Ik zeg dat het er allemaal heel lekker uitziet, maar dat ik niet zoveel eetlust heb. Dit tot hilariteit van de strijdmakkers. Het commando ‘Van boven alles uit, onderhemd aanhouden!’ wordt gegeven. Alle nieuw-bakken krijgers moeten zich in een lange rij opstellen. Vooraan staan - aan weerszijden - twee soldaten met een injectiespuit klaar. Een voor een wordt men in beide armen tegelijk geprikt. Als ik aan de beurt ben, zie ik mijn kans schoon. Op het moment dat ze de naalden uit mijn huid terugtrekken, laat ik mij in elkaar zakken. Er ontstaat paniek. Snel word ik overeind geholpen en op een stoel gezet. Ik verontschuldig mij voor het incident. Een halfuur later staat het legertje rekruten onbeweeglijk naast elkaar op de binnenplaats. Telkens wordt na het afroepen van een naam de bijbehorende corveeklus bekendgemaakt. Binnenplaats aanvegen, onkruid knippen, grassprietjes tellen. Voor mij hebben ze auto’s wassen bedacht. Ik zeg dat ik een beetje duizelig ben en liever niet buiten werk. ‘Dan gaat Lasès naar binnen en de trap dweilen.’ Met een zinken emmer halfvol water loop ik naar de bovenste trede. Dit is mijn kans om voor eens en voor altijd de aandacht op mij te vestigen. Ik gooi de emmer de trap af en laat mijzelf er gecontroleerd achteraan vallen. Het lawaai heeft de aandacht getrokken van de corveeverdeler. ‘Wat gebeurt hier?’ Ik lig onderaan de trap en houd mij bewusteloos. Er wordt direct alarm geslagen, waarop toegesnelde manschappen mij per brancard naar de ziekenboeg brengen. Missie tot zover geslaagd.
Ik ben de enige op het ziekenzaaltje. Hongerig als ik ben, kost het mij veel moeite het gebrachte eten onaangeroerd te laten. Maar de sugges-tie dat ik, mijn inzet ten spijt, niet bij machte ben goed te functioneren, moet overeind blijven. Gedurende de dag word ik regelmatig bezocht. Door wie weet ik niet, ik houd mij slapende. Tegen de avond krijg ik gezelschap van een medepatiënt. Hij wordt in het bed schuin tegenover mij gelegd. Fluisterend neemt hij mij in vertrouwen en bekent dat hij de kluit belazert. Dat hij probeert zo snel mogelijk naar huis te mogen. ‘Jij simuleert toch ook? Ik vind het sterk hoe jij het doet.’ Ik heb mij voor-genomen niemand te vertrouwen. Ze kunnen vallen voor mij uitzetten, maar ik zal er niet intrappen. ‘Hoe bedoel je?’ zeg ik met zwakke stem. ‘Ik wil juist gráág in dienst, alleen lukt het me nog niet zo goed.’
Na een zelfverkozen slapeloze nacht – ik mag er niet op mijn voordeligst uitzien – wordt mij in alle vroegte meegedeeld dat ik voor nader onder-zoek naar Nijmegen moet. Ze brengen mij er in een olijfgroen busje heen.
(Wordt vervolgd)

(c) Frans Lasès

Geen opmerkingen:

Een reactie posten