zaterdag 4 februari 2017


Jongens waren we

Amsterdam, Utrecht, Zaltbommel, en als eindbestemming den Bosch. Per trein of gehuurd Volkswagenbusje reden we in de jaren vijftig eens per jaar met het hele gezin naar het nonnenklooster de Mariënburg. Dan brachten wij, in het kader van een jaarlijkse familiezondag, een bezoek aan mijn oudste zus. Zij ging destijds gekleed in zwart habijt met dito sluier. Zo’n dag verliep volgens een vast stramien: ontvangst met koffie en cake in de spreekkamer, beetje bijpraten, en dan belegde broodjes als lunch. Voor de frisse neus stond er ’s middags een wandeling gepland in de kloostertuin, gevolgd door lofzang in de kapel, waarna in de spreekkamer een warme maaltijd klaarstond. Bij het afscheid tranen en een door de zusters zelfgemaakt speelgoedje.
Het gebeurde tijdens een van deze familiedagen. Mijn broertjes en ik verkozen de beklimming van het kapeltorentje boven de tuinwandeling. Vanuit die positie konden wij de andere gezinsleden goed in de gaten houden. Toen deze ver genoeg van het kloostergebouw verwijderd waren, haastten wij ons terug naar de spreekkamer om ‘enige voorbereidingen’ te treffen. De tafel stond al gedekt voor het avondeten. Kort nadat het gezelschap terugkeerde, volgde hét hoogtepunt van de dag: de opwachting van de eerwaarde Moeder-overste. Vooral mijn vader had bovenmatig veel ontzag voor de hoogste kloosterzuster. Hij was dan ook bepaald niet geamuseerd toen hare eerbiedwaardigheid aan tafel wilde plaatsnemen en er bij het verschuiven van haar stoel een venijnige knal klonk. Moeder-overste gaf een gilletje. Als door een wesp gestoken keek mijn vader ons doordringend in de ogen en wierp ons binnensmonds iets onparlementairs toe. Konden wij het helpen? Wij hadden alleen de stoel- en de tafelpoot met een trektouwtje aan elkaar verbonden. Toen ook mijn religieuze zus ging zitten, brulde een ferme scheet door de spreekkamer. Mijn vaders gezicht schoot in oorlogsstand. Deze keer hoorde ik hem fluisterend, maar met nauwelijks verholen woede, de Lieve Heer aanroepen. Dat ‘harde zachtjes praten’ kenden wij wel van hem. In mijn moeders hals zag ik rode vlekken opkomen. Maar het was toch echt de schuld van mijn zus. Zij was zélf op het scheetkussen gaan zitten. Ondertussen verheugde ik mij op de act met de bordenwipper. Ter voorbereiding had ik het ding – aan het oog onttrokken door een wit tafellaken - onder het bord van de eerwaarde Moeder verstopt. Vanaf mijn plaats kon ik het onmerkbaar bedienen. Het wachten was op de kippensoep-met-lettervermicelli. Nadat die was opgeschept, kneep ik zachtjes in het luchtballetje aan het lange ventielslang, waardoor haar bord lichtelijk op en neer bewoog. Telkens wanneer de eerwaarde even was afgeleid, liet ik de soep schommelen. Aanvankelijk nauwelijks merkbaar, langzaamaan heviger. Tot zij het ineens zag gebeuren en volledig in verwarring raakte. Mijn broertjes probeerden tevergeefs hun lachen in te houden. Juist toen mijn vader vroeg wat er gaande was, waren de bewegingen zó wild dat de soep over de bordrand klotste. Iedereen keek mijn kant op. Rood aangelopen informeerde mijn vader of ik helemaal krankzinnig was geworden, waarvoor hij zich meteen verontschuldigde bij Moeder-overste. Vanaf dat moment heb ik - tot ons vertrek - op de kloostergang mogen doorbrengen.
Die keer voor mij geen houten trekpop, wiebelhondje of legpuzzel. Het aan de stoel vastmaken van de sluier heb ik voor een volgende familiedag bewaard.
(c) Frans Lasès

Geen opmerkingen:

Een reactie posten