zondag 28 mei 2017


Traag en van zeer nabij

Er zijn bezigheden die ik bij voorkeur met z’n tweeën beoefen. Of met meer, net hoe het uitkomt. Genoeglijk in mijn eentje naar een restaurant of café? Ik moet er niet aan denken. Met iemand afspreken heeft overduidelijk mijn voorkeur. In gezelschap van een vriendelijk persoon een concert bezoeken? Ik kan het iedereen aanraden. Getweeën een film of theaterstuk gaan zien, wil beslist nog wel eens aangenaam zijn. Gedeelde vreugd is dubbele vreugd, en samen uit, samen thuis. Maar… mocht u ooit op het idee komen mij mee te vragen naar een museum of tentoonstelling, dan moet ik u toch ernstig teleurstellen. Doe het niet, geen lol aan te beleven. Ik spreek uit ervaring. Stel dat we in de ochtend zouden gaan, dan zou u al lang en breed aan uw tweede cappuccino zitten, terwijl ik pas halverwege mijn rondgang was. Hadden we gekozen voor de middag, weet ik zeker dat u tegen sluitingstijd ongeduldig met mijn jas en hoed in de hand zou staan te wachten.
Wat is er mis met mij? Op de eerste plaats ben ik tergend traag. Ik heb de onhebbelijke gewoonte voor ieder schilderij, tekening of welk kunstobject ook, meer dan gemiddeld veel tijd uit te trekken. Ik wil het langdurig op mij laten inwerken, het compleet beleven. Wat zie ik? Hoe is de penseelvoering? Wát een trefzekere lijn! Ik lees de integrale tekst op de bijschriften: titel, data, naam van de kunstenaar, gehanteerde techniek. Regelmatig zie ik bezoekers als krantenkoppensnellers door een tentoonstelling jagen. Veelal luidruchtig pratend en/of selfiegraferend. Het is mij een gruwel, maar dit terzijde. Tja, en dan heb ik nog een andere afwijking. Eentje die u maar in verlegenheid zou brengen: de intensiteit waarmee ik kijk. Eigenlijk kun je het geen kijken meer noemen. Het liefst wil ik een kunstwerk - met één van mijn neusgaten dichtgehouden – in zijn geheel opsnuiven. Van links naar rechts, van boven naar beneden en vervolgens diagonaal. Dat gaat helaas tegen de huisregels in, zo merkte ik laatst toen ik het deed. Onmiddellijk kreeg ik een vermaning van de suppoost naar mijn hoofd: Een halve meter afstand bewaren alstublieft. Hij attendeerde me daarbij op een in de parketvloer ingelegde koperen lijn. Ik keek naar beneden omdat ik benieuwd was hoe mijn schoenen stonden ten opzichte van de betreffende lijn. Maar die gedroegen zich keurig. Geen kwaad woord erover. Waar ging ik dan in de fout? Tot dan toe ben ik er altijd van uitgegaan dat met die halve meter de afstand van schoenpunt tot wand wordt bedoeld. Maar nu blijkt ineens mijn neus de boosdoener. Die heeft zich keer op keer in verboden gebied begeven, in het vacuüm tussen mij en de kunst. Wat moet ik nou? Zonder bril zie ik niet eens dat ik in een museum ben. Met leesbril kan ik maar tot veertig centimeter scherp zien. Is de afstand groter – zoals bij de verlangde vijftig centimeter - wordt het wazig voor mijn ogen. Er zit dus maar één ding op: een extra bril laten maken, eentje op museumsterkte.
(c) Frans Lasès



Geen opmerkingen:

Een reactie posten