zondag 23 december 2018


Eindejaarsgeschenk

Ergens in december val ik steevast in de prijzen. Ik heb dan mijn jaarlijkse verkoudheid te pakken. Normaal gesproken ben ik na een, hooguit twee weken weer het mannetje. Deze keer is het hardnekkiger. Het gehoest, gesnotter en de pijnlijke keel houden al ruim een maand stand. Om gek van te worden, en mijn huisgenoten mét mij. Stoer als ik ben sla ik hun herhaald advies de huisarts te bezoeken in de wind. Welnee joh, gaat vanzelf weer over. Maar dat blijkt toch tegen te vallen. Sterker, sinds kort lijkt het juist nog erger te worden. Ik houd zelfs al een paar dagen het bed, zoals dat heet. Wanneer dan ook nog eens mijn ademhaling gepiep en geknars begint te vertonen, pak ik toch maar de telefoon. Een mij vreemde doktersassistente laat me weten dat mijn eigen huisarts ‘min of meer’ met pensioen is en dat zijn praktijk is overgenomen. Lekker is dat. Maar… vanmiddag kan ik langskomen. Mijn vrouw is zo lief mij met de auto erheen te brengen. Ze neemt plaats in de wachtkamer die sinds mijn eerste bezoek van ruim veertig jaar geleden nooit is gerestyled. De nieuwe dokter oogt nogal - hoe zal ik het zeggen - atypisch, maar blijkt een geschikte vent. We maken een kennismakingspraatje. Hij zegt dat zijn voorganger er moeite mee heeft afscheid te nemen van zijn patiënten. Dat er daardoor de laatste tijd nogal wat verwarring heerst. Ik toon begrip, ik heb artsen in de familie. Als ik hem over mijn lichamelijke klachten vertel, inspecteert hij mijn longen, hartslag en keel. Bij wijze van diagnose zegt hij: ‘Ik zal u iets voorschrijven. En dan zie ik u volgende week graag terug.’ Ik vraag of dat voor of na de kerst is. ‘Ervóór. U moet prettige kerstdagen hebben.’ Terwijl hij voor het opstellen van het recept naar het kantoortje van de assistente loopt, ga ik naar de aangrenzende wachtkamer en vervoeg me aan het loket. Ik zie dat hij de medicijnen letter voor letter dicteert aan zijn assistente, die ze in de computer invoert. Ondertussen vertel ik mijn vrouw over het onderhoud. Zij is benieuwd naar mijn zojuist verworven huisarts en komt naast mij staan. Als aan de andere kant van het loket de dokter met de uitdraai aankomt, stel ik mijn vrouw aan hem voor. Vanaf dat moment richt hij zich uitsluitend tot haar. ‘Uw man heeft acute bronchitis, maar zijn longen zijn mooi schoon.’ En dan begint hij alle onderdelen van het recept in een tête-à-tête met haar door te nemen. ‘Hij moet vandaag nog beginnen met een antibioticakuur, moet-ie echt afmaken hoor. Dit zijn neusdruppels. Daarvan mag-ie driemaal daags een druppeltje in beide neusgaten doen. Liefst liggend. Verder hoest hij nogal, daar is dit voor. En dan hier nog iets tegen zijn allergie. Ziet u erop toe dat hij veel drinkt.’ Met belangstelling luister ik mee en vind de situatie goed door hem ingeschat. Toegegeven, ik ben een jaar of wat eerder geboren dan mijn vrouw. In de ogen van zo’n nieuwe huisarts ben je in mijn geval al snel een mantelzorgbehoevende hersendode kamerplant. Dat ik hem niet heb gevraagd de Pil van Drion er maar gelijk bij te schrijven, begrijp ik niet van mijzelf. Ik gun ook mijn huisgenoten prettige kerstdagen. 
(c) Frans Lasès

zondag 9 december 2018


Zilvergrijze Zwaan

Maria de Fátima is een Portugese in Amsterdam wonende fadozangeres. Destijds winnaar van de prestigieuze Grande Noite do Fado Lisboa. Inmiddels heeft zij een groot aantal albums afgeleverd. Ik leer haar kennen wanneer zij in een van mijn televisieprogramma’s het lied O Velho Marinheiro zingt. We raken snel bevriend. Regelmatig bezoek ik haar fadoconcerten. Zij treedt op tijdens ons huwelijksfeest. Als de VPRO met het verzoek komt een programmatische bijdrage te leveren aan de Millenniumnacht hoef ik niet lang na te denken. Speciaal voor die gelegenheid schrijf ik de liedtekst Zilvergrijze Zwaan. Nederlandse woorden van weemoed en verlangen. Saudade noemen ze dat in het Portugees. Hoe fantastisch zou het zijn dat bijzondere stemgeluid van Maria de Fátima in het Nederlands te horen klinken. Ik leg het plan aan haar voor. Het lijkt haar een spannend avontuur, een beetje griezelig ook wel. Nooit eerder heeft zij in het Nederlands gezongen. Ik bied haar de mogelijkheid uitspraaklessen te volgen. Dit stelt haar gerust. Wouter van Bemmel, met wie ik zeer regelmatig samenwerk, benader ik voor de muziek. Dat levert een prachtige compositie op die direct de gevoelige snaar doet trillen. Als de zangeres er na wat sessies bij haar dictiecoach klaar voor is, gaan we de geluidstudio in. Het resultaat is een hartverwarmend gezongen Nederlandstalig lied, met een Portugees accent als cadeauverpakking. Voor de locatie van de videoclip heb ik het balkon van een buitenhuis langs de Vecht in gedachten. De VPRO stelt een productiebudgetje beschikbaar waarmee o.a. de cameraman betaald kan worden - ikzelf mag het voor de eer doen. Joost van Herwijnen, die ik voor de klus uitnodig, laat weten dan ook geen honorarium te verlangen. Hij stelt voor in plaats daarvan een filmkraan te huren waarmee we langs de gevel omhoog kunnen bewegen. En, zegt hij, als we dan niet op video maar op kostbaar filmmateriaal draaien, maken we er echt iets moois van. En zo staat op een koude avond in december een gepassioneerde Maria de Fátima vanaf een balkon de  Zilvergrijze Zwaan uit te zwaaien. In de nacht van 1999 op 2000 gaat hij de lucht in. Voor het eerst bij de VPRO, later dat jaar nog diverse malen bij onder meer AT5. De reacties zijn unaniem zeer positief. Dit inspireert mij - met een compleet album in het achterhoofd - tot het schrijven van meer liedteksten voor deze zangeres. Daarmee stap ik naar enkele platenmaatschappijen, helaas zonder het gewenste resultaat. A&R (artist and repertoire) managers durven hun geld er niet op te zetten. Commercieel volstrekt niet interessant, krijg ik telkens te horen. Hun advies is tweeledig: zoek een Nederlandse zangeres bij de teksten, of laat ze naar het Portugees vertalen en door een Portugese zangeres uitvoeren. Beide opties zijn voor mij onbespreekbaar. Een droom aan diggelen. Waarmee weer eens pijnlijk duidelijk wordt dat ik niet in de wieg gelegd ben voor de commercie. Leer ik het dan nooit?

Zie: www.youtube.com/watch?v=3C_udtjJHjA

(c) Frans Lasès

zondag 4 november 2018


Er was eens
  
Hij is dichter/performer en een bekendheid in het alternatieve politieke actiecircuit van de vroege jaren ‘80. Zijn woning bevindt zich niet ver bij mij vandaan. We hebben vaak mooie gesprekken waarbij we witte wijn drinken. Op een lenteavond komt zijn vrouw vertellen dat wat lang werd gevreesd waarheid is geworden: hij is ernstig ziek, zeer ernstig. Wanneer ik hem in het ziekenhuis bezoek, wil hij dat ik hem in een rolstoel naar de binnenplaats rijd. Daar rookt hij in een kwartiertje tijd een stuk of wat sigaretten. Wellicht tegen beter weten in besluiten de artsen tot een grote operatie. Zijn geliefde regelt een speciale eredienst in zijn favoriete kerk waarbij ze vrienden vraagt aanwezig te zijn op het moment van de operatie. De gebeden en het wijwater bewijzen in zoverre hun nut dat de patiënt de ingreep overleeft, maar het gewenste herstel blijft uit. Bij een volgend bezoek blijkt hij niet meer van zijn kamer te mogen, dus rookt hij in het ziekenhuisbed. Zijn jonge zoon moet wapperend met een opgevouwen krant voorkomen dat de rookmelder afgaat. Ik heb alvast een afscheidsbrief voor de betreurde geschreven, zittend naast het bed lees ik hem de tekst voor - beter nu hier dan straks vanachter een katheder. Vooruitlopend op het onvermijdelijke vergezel ik zijn aanstaande weduwe naar de begraafplaats voor het uitkiezen van een plek. Ondertussen gooit het artsenteam de handdoek in de ring, de reddeloze zieke mag naar huis. Daar ontvangt hij - vanaf zijn midden in de woonkamer opgestelde bed - tientallen genodigden uit de krakers- en kunstenaarsscene, veelal in gezelschap van hun subculturele entourage. Het wordt een gedenkwaardige bijeenkomst. Beslist niet te vroeg georganiseerd, korte tijd later overlijdt hij. Als de begrafenisondernemer zijn werk heeft gedaan, en de overledene in de woonkamer opgebaard ligt, vraagt de weduwe of ik de ruimte als rouwkamer wil helpen inrichten. Ik verplaats meubelen, schik bloemen en hang een slinger van kaarten en brieven aan de wand. Terwijl ik ermee bezig ben heb ik het gevoel dat de opgebaarde mijn verrichtingen kritisch volgt. Van buren leen ik her en der ventilatoren, de zomerzon schijnt onbarmhartig naar binnen. Op de dag van de lowbudgetbegrafenis komt het verzoek om, samen met de begrafenisondernemer en een goede vriend van de familie, het in doeken gewikkelde lichaam in de kist te leggen. Ik beschouw het als eervol. Bij het naar buiten dragen ervaar ik pas hoe zwaar de vurenhouten doodskist van zichzelf is. En dan blijkt-ie horizontaal niet in de lift te passen, dus zit er niets anders op dan de trap te nemen. We schuiven de kist het gereedstaande rouwbusje in en rijden naar de begraafplaats. Daar moet ik het dragen halverwege overlaten aan een te hulp schietende vrijwilliger. Dit is geen werk voor watjes. Met een paar man laten we de kist in de grafkuil zakken. De weduwe neemt een royale schep zand van de berg ernaast. Met een doffe plop valt het op de kist. Dan is de beurt aan de genodigden. De schep gaat van hand tot hand. Een  symbolisch gebaar, en natuurlijk wel zo voordelig om de klus zelf te klaren. We werken stevig en langdurig door. Pas wanneer er van de hele berg niets meer over is en de kuil is gedicht, verlaten we de begraafplaats. Op het terras van het buurtcafé wordt troost getapt.
(c) Frans Lasès