zondag 16 september 2018


Tegenaria Atrica

Pal naast de kerk - die alleen opengaat als er iets te rouwen of te trouwen valt - staat het alomtegenwoordige oorlogsmonument. Daaromheen een handjevol huizen. Voilà: Sauville, een slapend dorp in de Franse Ardennen (niet te verwarren met de grotere naamgenoot – want 201 inwoners - in de Vogezen). Gehucht dekt de lading eigenlijk veel beter. Winkels zijn er niet, maar de bakker uit het nabij gelegen stadje komt toeterend aan de deur, dat dan weer wel. Met vrouw en dochter mag ik een week doorbrengen in een authentieke boerenwoning-met-stal, het trotse bezit van een zus van mij. Het leven in Sauville is meer dan goed, want afgeleid word je er niet. Of het zou door het geblaat van een enkel schaap moeten zijn. Nu ik de biografie van Jan Wolkers Het litteken van de dood achter de rug heb, zit ik in het boekje Memoires van een biograaf te lezen. Hierin schrijft Onno Blom over de totstandkoming van de elfhonderdvijftien pagina’s tekst op dundrukpapier. Het is tegen halftwaalf in de avond als ik mijn vrouw vanuit de slaapkamer boven zachtjes hoor roepen: ‘Frans, wil je even komen?’ Omdat het geluid uit die specifieke kamer komt, word ik even op het verkeerde been gezet. Zo gek is dat toch niet. Maar meteen erna klinkt haar geroep nogmaals - nu dwingender, benauwder. ‘Kun je alsjeblieft even snel komen?’ Haar stem verraadt onheil. Ik weet genoeg, dit heb ik eerder meegemaakt. Terwijl ik de trap op loop, vraag ik: ‘Waar zit-ie?’ Ik ga de kamer binnen. ‘Daar!’ zegt ze en wijst naar de wand boven het bed. ‘Het is een hele dikke.’ Op het blauwe bloemetjesbehang zie ik – toegegeven - een niet lullig spinnetje, type Tegenaria Atrica, oftewel de gewone zwarte huisspin. Ik schat dat de poten een spanwijdte hebben van zo’n zeven centimeter. Wat te doen? Bij kop en kont pakken en buiten zetten? Eh… liever niet. Ik vind mijzelf geen mietje, maar sta ook niet bekend als held. Uitschakelen met een pantoffel is natuurlijk effectief, maar behoorlijk onvriendelijk. Bovendien, hoe blij zou mijn zus zijn met een vlek op haar bloemetjesbehang? Ik zeg dat ik beneden wel even een leeg jampotje ga halen. ‘Nee, je moet hier blijven!’ roept mijn vrouw verschrikt. ‘Zal je zien, kruipt-ie ondertussen in bed.’  Onze dochter is erbij komen staan. ‘Je kunt ‘m toch gewoon met de stofzuiger weghalen,’ zegt ze. Mijn vrouw vindt het een uitermate goed voorstel. Ik aarzel. Want wat als hij, net als ik, allergisch is voor huisstof? Zou zielig zijn. Maar even later sta ik al met de stofzuiger in mijn handen en plaats de stang precies onder de spin tegen de wand. Op het moment dat het nietsvermoedende en weerloze beestje onbarmhartig het apparaat wordt ingezogen zie ik in een flits Jan Wolkers bestraffend op mij neerkijken. Onmiddellijk voel ik mij schuldig, maar het kwaad is al geschied.  Geen spoor meer van de spin. Terwijl mijn vrouw met een zaklamp de ruimte onder het bed inspecteert op potentiële belagers, loop ik terug naar beneden. Als ik verder wil gaan met lezen zie ik de foto op het omslag. De gefronste blik van Wolkers spreekt boekdelen. Sorry Jan, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen.
Ik zal het Karina maar niet vertellen als wij haar binnenkort weer bezoeken op het eiland.

(c) Frans Lasès