zondag 28 juli 2019


Avondwandeling

Je hebt van die stellen die na het avondeten gewoontegetrouw even een ommetje maken. Een behoeftige hond vormt in veel gevallen de aanleiding. Zelf heb ik die aanvechting normaalgesproken niet. Maar vanavond – op de warmterecorddag waarover we het nu niet gaan hebben - laat ik mij overhalen. We doen een rondje Artis. Vanuit ons huis wandelen we langs de voormalige pakhuizen van het Entrepotdok. Helemaal aan het eind ervan gaan we rechtsaf de Sarphatistraat in en lopen na de brug bij de Muiderpoort naar de Plantage Middenlaan. Daar blijf ik plotseling even staan. Ik vertel dat ik er zo’n 55 jaar geleden een keer op de fiets reed. Rond hetzelfde tijdstip, met bijna net zulk mooi weer als vandaag. En dat er toen een voor mij wildvreemde jongen rennend aan mij vroeg of hij een stukje bij mij achterop mocht. En hoe ik - Eddy Cristiani indachtig - onmiddellijk Spring maar achterop! zong. Die spontane reactie van mij verbaasde mij toen niet, en dat de jongen daadwerkelijk ertoe overging vond ik al net zo vanzelfsprekend. Het was immers de tijd van touwtjes uit de brievenbus en dat je lifters meenam. Nog voordat ik had kunnen stoppen had hij al een arm om mijn middel geslagen en was hij met een geroutineerd sprongetje op mijn bagagedrager beland. Zo reden we samen over de Plantage Middenlaan, met Artis aan de rechterzijde en de statige huizen aan de overkant. Hij zei dat hij snel op het Centraal Station moest zijn, maar dat de tram te lang op zich liet wachten. Toen hij mij vroeg waar ik naar onderweg was, liet ik hem weten dat ik mijn lieve oma van tachtig ging bezoeken. Ik vertelde er wel gelijk bij dat de rit niet heel lang zou duren. Om mijn woorden te onderstrepen kneep ik meteen erna in de remmen. Op nog geen honderd meter van de plek waar hij op mijn fiets was gesprongen, wipte hij er alweer vanaf. Verbouwereerd kwam hij naast mij staan. ‘Waarom stop je nou?’ ‘Omdat ik er ben,’ zei ik en wees naar het bejaardentehuis Sint Jacob waar we vlak voor stonden. Hij wenste mij het beste met mijn oma en vervolgde rennend zijn weg. ‘Echt waar?’ vraagt mijn wandelmaatje. ‘Ja tuurlijk, zoiets verzin je toch niet.’ We lopen verder, langs de gebouwen van Artis. In een stenen boog boven een van de ingangen lees ik: AQUARIUM. met een punt aan het eind. Bedriegen mijn ogen mij? Nee, het staat er echt. Wat doet die punt daar achter dat woord? Boven een andere deur: INGANG LEDEN. ook weer met een punt erachter. Zoiets verzin je toch niet. Nadat ik het gefotografeerd heb, gaan we weer door. Tot we bij de plek zijn waar ik destijds de lifter had afgezet. Ik staar naar een gigantisch gapend gat ter grootte van het voormalige Sint Jacob. Het verwart mij zeer. Is dit nou fantoompijn wat ik voel opkomen? Met moeite probeer ik mij Oma’s vaste plekje bij het raam voor de geest te halen. Daar waar wij thee dronken, Mens erger je niet speelden en waar ik zomaar een halve rol Rang van haar kreeg. Ik zoek tevergeefs naar de gemeenschappelijke slaapzaal met Oma’s door gordijnen afgeschermde bed. Maar in plaats ervan zie ik een onwaarschijnlijk grote berg puin. Zoiets verzin je toch niet.  
(c) Frans Lasès