zondag 25 augustus 2019


Tovenaarsleerling

Na een avondje Parade – wat is Ellen ten Damme goed hè! – fiets ik over de Amsteldijk. Ik passeer nummer 46, het fraaie huis met de bel-etage. Onmiddellijk ben ik weer die jongen van vijftien. In het telefoonboek lees ik onder het kopje Goochelaar de mysterieuze naam Mister Daniëllo. Per brief verzoek ik hem mij de beginselen van de magie te willen bijbrengen. Ik vertel er maar niet bij dat Fred Kaps vriendelijk bedankt heeft. Tot mijn verrassing word ik uitgenodigd voor een kennismaking. Mister Daniëllo (geboren als Henk Daniels) is een eindje in de zestig. Hij blijkt niet alleen goochelaar te zijn; op de achterkant van zijn zwart/wit fotokaart lees ik dat hij ook humorist-conferencier is. Daarnaast runt hij samen met zijn vrouw een vogelcircus en verzorgt hij poppenkastvoorstellingen. Bij een kopje thee praten we over mijn magische ambities. Kennelijk maak ik zo’n gemotiveerde indruk op hem dat hij bereid is zijn geheimen aan mij prijs te geven. Zo leer ik hoe je een glas rode wijn kunt veranderen in een zijden doek. Hoe je een duif uit het niets produceert. Wat een duimspits is en waar je die zoal voor gebruikt. Maar ook waar je flashpapier en veren bloemen kan kopen. Dat soort dingen. Alles dus wat je moet weten om het publiek te verbazen. Hij stelt voor dat ik als tegenprestatie hem assisteer bij optredens en karweitjes voor hem opknap. Ik doe niets liever dan dat. Met vaste hand schilder ik in sierlijke letters Wonderland op de poppenkast. Neem ik met krijsende stem Katrijn en op griezelige wijze De Dood voor mijn rekening. Na schooltijd en op vrije dagen ben ik kind aan huis bij het kinderloze artiestenechtpaar. Ik doe boodschappen voor ze en wit het badkamerplafond. Als Mister Daniëllo – ik mag meneer Daniels zeggen - gevraagd wordt op Bevrijdingsdag een daglichtvuurwerk te organiseren, komt dat vanzelf op mijn bordje terecht. Dagenlang ben ik druk met het op vloeipapier tekenen van levensgrote sprookjesfiguren. De zwarte contouren vul ik in met felle kleuren. Van iedere figuur maak ik een tweede in spiegelbeeld. Beide knip ik uit en plak ik aan de randen op elkaar, de onderkant blijft open. In de zoom van de aldus ontstane papieren zak bevestig ik loden gewichtjes. Dan vouw ik de figuren tot kleine pakketjes die ik in kogels ter grootte van een flinke kokosnoot stop. Voor het benodigde kruit en ontstekingen kunnen we eind april een dagje op en neer naar Brussel - vuurwerk is daar het hele jaar te koop. Dus maak ik met meneer Daniels, in zijn door mij gewassen Studebaker, mijn eerste buitenlandreis. En dan, in de vroege ochtend van Bevrijdingsdag 1964, bouwen we op het grasveld in het Oosterpark een lanceerplatform. Als het moment daar is, schieten we vanuit een ijzeren buis de geprepareerde kogels stuk voor stuk de lucht in. Daar spatten ze op grote hoogte uit elkaar. Tot mijn eigen verwondering zie ik even later Sneeuwwitje, Roodkapje en alle andere figuren als kleurrijke parachutes door de lucht zweven. Met het toegestroomde publiek geniet ik volop van het betoverende sprookje dat ik zelf tot leven breng. Het is zo’n groot succes, dat meneer Daniels mij als beloning zijn magische koperen pan schenkt. Gelukkiger kan hij mij niet maken. Vanaf nu is het produceren van een levende witte hamster mijn favoriete truc. Tientallen jaren later zou ik de pan opnieuw gebruiken. Die keer om op mijn huwelijksdag de trouwringen eruit tevoorschijn te goochelen. 
(c) Frans Lasès

3 opmerkingen:

  1. Nou Frans wat een sprookje tover je nu weer uit je hoge hoed, schitterend! Hoog tijd het dagvuurwerk in ere te herstellen, ook zonder huwelijksinzegening. En verder wil ik natuurlijk nog wel graag weten wat een duimspits is...

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Dank u! Dank u! U bent een fantastisch publiek!

    BeantwoordenVerwijderen