zondag 18 juli 2021

 

Schrik

In de brievenbus vind ik een envelop met een dun grijs kadertje. De vierkante postzegel heeft een blauwige verlooptint. Ik zet mij schrap. Op de meegestuurde kaart een tekening van een olijk stripfiguurtje, peddelend in een tobbe. Hij zwaait naar de ontvanger. ‘Dag lieve mensen, het is voorbij…’ Over de zee van zijn leven (vrij naar A.L. Snijders) zet hij koers naar onbekende bestemmingen. Godverdomme! Guus is dood. Achtentachtig jaar heeft hij intensief geleefd, de laatste periode verliep moeizaam. Herinneringen verdringen zich om voorrang. Toen ik hem een poosje geleden weer eens thuis bezocht, liet hij mij de afscheidstekening al zien. Toch heeft het nog een jaar geduurd tot deze verstuurd kon worden. Guus van Waveren en ik waren zielsverwanten. Hij bracht zijn jeugd door in de Amsterdamse Dapperstraat, en altijd is-ie dat rooie gassie gebleven. Na een avondopleiding aan de Kunstnijverheidsschool begon hij als reclametekenaar bij Prad, waarna hij freelance grafisch ontwerper werd. Een paar jaar later trad hij in dienst bij de NTS (nu NTR). Aanvankelijk als cameraman, later als opnameleider, om vervolgens regisseur te worden. Sinds dat moment werkte hij voor de afdeling Cultuur aan talloze producties, voornamelijk documentaires. Hij leerde zichzelf scenarioschrijven, wat resulteerde in televisiefilms die hij ook regisseerde. Begin jaren ’80 gingen wij samenwerken voor de maandelijkse kunstrubriek De Tweede Natuur. Als regisseur van dat programma bood hij mij alle gelegenheid om mij in vormgevende zin uit te leven. De resultaten ervan brachten het tot in het Centre Pompidou. Mede door de kansen die Guus mij bood, ben ik zelf gaan regisseren. Het zal duidelijk zijn dat ik hem veel dank verschuldigd ben. Ook voor het plezier dat we samen beleefden. Mijn god, wat hebben we gelachen. Het forse leeftijdsverschil hebben wij nooit gevoeld. Nog tot de coronacrisis kwam hij als jazzliefhebber regelmatig naar bigbandconcerten waarin mijn dochter speelde. En nu word ik gebeld of ik als vriend van Guus wil meedoen met een rouwadvertentie, opgesteld door een aantal bevriende collega’s. Daar hoef ik geen moment over na te denken. Vijf minuten later lees ik op mijn beeldscherm de toegestuurde concepttekst. Even controleren. Tussen het rijtje namen ook die van mij. Sinds ik me kan heugen staat er een signalerend accentje op de e in mijn achternaam. Pas op! Spreek uit als Lasès en niet als Lááásus. Maar dat schuine streepje ontbreekt. Ik breng de correctie aan – haast is geboden. Ten overvloede laat ik weten dat mijn naam met een accent aigu wordt geschreven. Die nacht - Guus heeft me nog lang uit mijn slaap gehouden – schrik ik om halfdrie zwetend wakker. Hoe in hemelsnaam heb ik het streepje een accent aigu kunnen noemen? Het moet verdomme een accent grave zijn. Te snel gehandeld? Confuus door Guus? Nu ik van de fout weet, kan ik met geen mogelijkheid meer in slaap komen. Half daas sluip ik uit bed, pak mijn smartphone en typ een berichtje aan de initiatiefnemer. Sorry, Frans was een klein beetje heel erg dom. ‘s Ochtends zie ik in de krant dat men zich niets heeft aangetrokken van mijn stommiteit. Streepje staat de goede kant op. Gelukkig! Al denk ik niet dat Guus er één moment van heeft wakker gelegen.

(c) Frans Lasès