zondag 18 februari 2018


Bra
Het is 1993. De Engelse televisieproducent Ragdoll – onder meer verantwoordelijk voor het debiliserende Teletubbies – initieert een internationaal kleuterfilmproject. Vijftien landen doen mee. De VPRO vindt dat ik de Nederlandse bijdrage moet leveren. Ik schrijf een scenario en teken er meteen maar een storyboard bij. Voor een ontmoeting met de andere makers reis ik af naar Stratford-upon-Avon, hometown van Ragdoll. We worden ontvangen met een high-tea, bezoeken het geboortehuis van Shakespeare, gaan uit eten en sluiten de dag af met King Lear door de Royal Shakespeare Company. Bij het ontbijt de volgende ochtend wordt mij door opperragdoll Anne W gevraagd of ik voor BBC radio een live interview wil geven. No problem. Hoewel … Tijdens het gesprekje met een presentator in de studio in Londen krijg ik plotseling een black-out. Het woord irresponsible wil mij even niet te binnen schieten. Ik stamel wat, en omdat ik er een beetje van baal, zeg ik – niet eens binnensmonds – ‘Shit! Anyway …’ en onverschrokken pak ik de draad weer op. Na afloop van het interview, staat Anne W mij verstijfd en met grote ogen al op te wachten. ‘You used the s-word, live on BBC radio!’ Met de kennis van nu begrijp ik dat ik een doodzonde heb begaan en mijn ‘shit’ had moeten inslikken. Na de lunch zijn we toe aan de eigenlijke reden van de bijeenkomst: de plenaire presentatie van de voorstellen. Om beurten ontvouwen de makers vanachter een groene tafel hun filmplannen. Ik mag als een van de laatsten mijn verhaal doen: We zien een straat in een Amsterdamse volkswijk. Een vijfjarige jongen-in-pyjama komt met zijn moeder op het balkonnetje. Samen hangen zij wasgoed aan een rekje. Als zijn aandacht wordt getrokken door een hijskraan op een verderop gelegen bouwterrein dwalen zijn gedachten af en slaat zijn fantasie op hol. We zien hem – nog steeds in pyjama en nu met veiligheidshelm op - met de bouwvakkers meewerken. Timmeren, metselen, scheppen. Hij beklimt zelfs de hijskraan die hij even later bedient. Vanuit de cabine ziet hij ineens zijn moeder met het wasgoed bezig.  Het volgende moment staat hij weer naast haar op het balkonnetje. Als hij per ongeluk een bh op straat laat vallen brengt hij zijn dagdroom in praktijk: hij laat een touwtje met een haak eraan zakken en hijst de bh naar boven. Beiden gaan naar binnen. Einde filmpje. Ik krijg applaus voor het idee, ook van Ann W. ‘Maar waarom,’ zo wil zij weten, ‘moet het een bh zijn?’ Ik zeg dat het symbool zou kunnen staan voor de moeder-kindrelatie, maar dat het eigenlijk gewoon grappig is. Daar is misses W niet van overtuigd. Ze zou graag zien dat de bh vervangen wordt door een theedoek, daarmee is immers de link met de moeder ook gelegd. Ik zie echter niet in waarom ik het zou aanpassen. ‘Omdat ik denk dat de BBC het nooit zou goedkeuren en dan kunnen we de uitzending van je mooie filmpje wel vergeten.’ Na een korte aarzeling zeg ik dat ik een compromis wil overwegen: een bh met theedoekmotief. Maar daar kan zij niet om lachen. ‘Je snijdt jezelf de pas af. Dit is een kans om je werk op de Engelse nationale zender te krijgen.’ Maar de eigenwijze Dutchman houdt voet bij stuk. Hij heeft het filmpje volgens plan gemaakt en het is wereldwijd uitgezonden. Maar die arme Engelsen hebben het zonder Thijs op de bouw moeten stellen. Shit!
(c) Frans Lasès

zaterdag 3 februari 2018


In de echt

Voor het doornemen van de huwelijksceremonie hebben mijn verloofde en ik een afspraak in de Wim T. Schipperszaal van het stadhuis. Bij de vriendelijke trouwambtenaar informeer ik onder meer naar de mogelijkheden met betrekking tot de officiële tekst. Zo vaak ben ik niet getrouwd en dan vergeet je dat soort dingen. Hij legt uit dat het uitspreken ervan in principe niet is  voorbehouden aan de ambtenaar. Zolang de zinnen maar hebben geklonken, is er voldaan aan de wet. Enkele dagen later zit Wim T. bij mij thuis aan tafel en spreekt hij de meegekregen tekst in op een cassetterecorder. Hij krijgt er een bedankfles voor.
En très petit comité (schoonouders, zoon, enkele zussen, schoonzus en zwager) wandelen wij op schoenen van Jan Jansen en op z’n zondags gekleed naar het stadhuis. Mijn bruid draagt een stemmig colbertjurkje, een kanten kousenband om haar netkousen en een met felgekleurde veren afgezet elegant hoedje. In haar handen een witte vaas met rode tulpen. Alsof de bruidegom deze voor het van huis gaan nog snel even van tafel heeft gegrist. De in rokkostuum gestoken trouwambtenaar helpt ons met het afknippen van de tulpen die wij als corsages opspelden bij de familieleden. Na enkele verwelkomende woorden van zijn kant start hij de geluidsapparatuur, waarna de stem van Ernie (ghi-ghi-ghi) door de zaal klinkt. De genodigden zijn compleet in verwarring en horen hun Sesamstraatvriendje de integrale huwelijkstekst opzeggen. Dan is het tijd voor het moment suprême. Als de ambtenaar naar de ringen vraagt, zeg ik dat die in de bruidstaart verwerkt zijn, maar dat de bezorger van Huize van Wely vast staat in het verkeer. Waarop ik voorstel dan maar ter plekke een taart te bakken. De ambtenaar heeft geen bezwaar. Ik doe hem een geruit keukenschortje voor. Uit een plastic tasje haal ik een bakvorm-met-deksel tevoorschijn. Of de gelegenheidsbakker zo vriendelijk wil zijn wat ingrediënten in de vorm te doen. Vindt hij geen probleem. En zo staat hij even later – overduidelijk onbekend met het fenomeen weigerambtenaar – meel, suiker, boter en een ei door elkaar te mengen. Van een papieren servetje maak ik een prop, houd er een brandende lucifer bij en gooi het bij het beslagmengsel. Een forse steekvlam stijgt op uit de pan. Geschrokken springt mijn keukenhulp achteruit, de aanwezigen roepen Aaah! en Oooh! Snel doe ik het deksel op de bakvorm. Tijd om het bakproces af te wachten hebben wij niet. Daarom prevel ik wat magische woorden en maak er bezwerende gebaren bij. Ik verzoek de bruid het deksel op te tillen. Het beslagmengsel blijkt ineens verdwenen. In plaats daarvan ligt er een zwart juweliersdoosje op de bodem. Aan mijn bijna-echtgenote de eer dit te openen. Tot mijn grote schrik en verbazing blijkt het leeg. Hoe kan dit? Waar zijn die ringen? Het zweet breekt mij uit. Zeker weten dat ik ze er vooraf heb ingestopt. Ik voel een lokale verslapping intreden, en dat op mijn huwelijksdag. Vertwijfeld kijk ik om mij heen. ‘Is dit soms wat u zoekt?’ vraagt de bakker van dienst terwijl hij lachend twee ringen uit zijn broekzak haalt. Als hij mijn ogen groter en groter ziet worden zegt hij tegen de genodigden: ‘Wie een geintje wil uithalen met de trouwambtenaar heeft pech.’ En dan wordt er alsnog, zowel door de bruid als door de bruidegom, geknikt en ‘Ja’ gezegd.
Nu - precies twintig jaar later - is het mij nog altijd een raadsel wanneer en hoe hij dat geflikt heeft. Bijdehante geinponem!
(c) Frans Lasès