zondag 6 maart 2022

 

Dio buono

Casal Borsetti is een Italiaans dorpje aan de Adriatische kust, zo’n halfuurtje rijden van Ravenna. Als zeventienjarige sta ik met een paar vrienden op de plaatselijke camping. Daar beleef ik niet alleen mijn allereerste buitenlandse vakantie, het is ook nog eens de eerste zonder mijn familie. Overdag liggen we aan het strand of stelen we een watermeloen uit een veldje. Tegen het eind van de middag hangen we een beetje rond bij de campingbar. Op het terras zitten wij ons dan, achter een biertje of een bord spaghetti, heel zelfstandig te voelen. Als we daar eens een potje aan het kaarten zijn, valt mij een Italiaanse jongen op. Hij voldoet volledig aan het type Latin lover, met van die ogen en van die donkere lokken. Over aandacht heeft hij niet te klagen. Hij weet zich omringd door aantrekkelijke landgenootjes-in-bikini, de een nog Italiaanser dan de ander. Ze dromen weg bij zijn gitaarspel dat - moet ik eerlijk toegeven - niet eens zo beroerd klinkt. Ik zie het met lede ogen aan. Ik ben een hagelwitte Hollander, heb mezelf nooit met een adonis verward en het enige dat ik speel is piano met twee vingers. Hoe pak je in dat geval zoiets aan? Het houdt mij bezig, meer dan dat. Als ik die avond op mijn luchtbed in mijn tentje lig, kom ik maar moeilijk in slaap. De volgende dag - mijn vrienden zijn het dorp in - ga ik in mijn eentje naar het terras. Ik twijfel wat ik zal meenemen, een boek of mijn tekenspullen. Het worden mijn tekenspullen. Een flesje Birra Peroni, een bierglas, mijn sigaretten en mijn aansteker vormen het stilleven dat ik in mijn schetsboek vastleg. Ik ben lekker bezig, verdwijn volledig in mijn tekenwerk. Na wat hinderlijk geschuif van stoelen verderop klinkt plotseling weer het gitaarspel, alsof de pauze voorbij is. Het duurt niet lang of ik zie van alle kanten bikinibijen op de mierzoete klanken afkomen. Met een schuin oog kijk ik naar de gitarist. Mijn god, wat een uitslover, in zijn tijgerzwembroekie. Gaandeweg begint de muziek mij meer en meer te irriteren. Zo erg zelfs dat ik mij onmogelijk nog kan concentreren op het tekenen. Kan die lulhannes niet ergens anders gaan tokkelen? Dan hoor ik ineens een enthousiaste stem naast mij. ‘Ma bravo!’ Als ik opkijk schieten mijn ogen via een zongebruind hemellichaam naar het mooiste bikinimeisje van de camping. ‘Sei un vero artista.’ Een vertaling heb ik niet nodig, haar verschijning zelf is al een compliment. Ze gaat tegenover mij zitten. Dio buono, ze is echt beeldschoon. Ik schat haar van dezelfde leeftijd als ik, misschien een jaartje verschil. ‘Fai anche ritratti?’ Natuurlijk maak ik ook portretten, wat denk jij. ‘Vuoi disegnarmi?’ Ze glimlacht er verleidelijk bij. Ik knik geestdriftig. ‘Posso stare molto fermo.’ Ik zeg dat stil zitten niet nodig is. We kunnen ondertussen gewoon praten en naar elkaar kijken. En dan begin ik aan de mooiste opdracht die ik mij maar kan wensen. Het getokkel hoor ik al niet meer. Mijn hele ziel en zaligheid leg ik in het portret. Over het eindresultaat ben ik bepaald niet ontevreden. Het allerliefste zou ik het mee naar huis nemen en boven mijn bed hangen. In plaats daarvan schrijf ik onder de tekening Per la mia cara Giovanna. Als bedankje drukt zij mij op beide wangen een zinderende zoen die ik - liggend in mijn tentje - nog voel nagloeien. Morgen ga ik haar vertellen dat ik ook aan modeltekenen doe.

(c) Frans Lasès