zondag 15 oktober 2023

 

Spiegelbeeld

Het roemruchte Amerikaanse tijdschrift Esquire ging in 1990 een Nederlandse editie starten. De kersverse hoofdredacteur Peter Meijering, een klasgenoot op het Ignatius College, bleek  mij door de jaren heen gevolgd te hebben. Gezien of gesproken hadden wij elkaar in de tussentijd niet. En zomaar ineens nodigde hij mij uit om als columnist bijdragen te leveren aan de rubriek Man op zijn best. Of ik elke maand een stukje wilde schrijven over design. De ondertitel van de rubriek ‘Leidraad door het woud van smaak & wansmaak’ liet volgens hem genoeg ruimte voor een persoonlijke invulling. Kijk, dan ben je bij mij aan het juiste adres. In die columns behandelde ik onderwerpen als sieraadgekletter, stapelbare koffiekopjes, televisievormgeving – waarin Loeki de Leeuw het moest ontgelden –, scheerkwasten, placemats. Tenslotte is alles ooit door iemand ontworpen.

Toen ik tijdens een van mijn wekelijkse autoritten van Amsterdam naar Arnhem nadacht over een geschikt onderwerp, werd mij dat zomaar pardoes in de schoot geworpen. Bij de liftplaats aan de Utrechtsebrug had ik de twee ’s morgens tegen achten opgepikt. Zou ik eerlijk gezegd nu niet meer zo snel doen, maar goed. Uit nieuwsgierigheid wierp ik via mijn  achteruitkijkspiegel een blik op het fraaie stel op de achterbank. Zij een jaar of vijfentwintig, hij begin dertig. Ochtendlifters stelde ik vóór het instappen altijd een voorwaarde: minimale conversatie, dus geen geklets aan mijn suffe kop. ‘Ga maar lekker wat voor jezelf doen.’ Ik kon rekenen op hun zwijgzaamheid, zo verzekerden zij mij. Ter hoogte van Vinkenveen – rond kwart over acht – werd mijn aandacht opnieuw richting spiegel getrokken; een nagenoeg onhoorbaar zacht gekreun was er de oorzaak van. Met de  slaap nog in mijn ogen meende ik toch duidelijk te zien hoe haar bloesje door hem werd open geknoopt en zijn hand naar binnen gleed. Dat was even slikken. Discreet als ik ben, probeerde ik nog even via de linker zijspiegel het achteropkomend verkeer in de gaten te houden. Maar het spiegelbeeld in mijn rechterooghoek bleek het er glansrijk van te winnen. Het bloesje stond nu naar beide kanten geheel open. Langzaam verdween zijn andere hand onder uit beeld. Mijn achteruitkijkspiegel meet slechts twintig bij zes centimeter, en juist die zes centimeters waren voor mij niet toereikend om te kunnen zien waar de hand naar op zoek ging. Niet naar een gevallen bankpasje, zoveel was zeker. In dezelfde spiegel als die waardoor ik zo dikwijls als gevolg van patserig grootlicht verblind word, leek zij even naar mij te glimlachen. Een plotseling luid getoeter deed mij het gaspedaal snel weer intrappen. Maar mijn nieuwe columnonderwerp had ik mooi te pakken. Onmiddellijk zag ik allerlei spiegelvarianten aan mij voorbijtrekken. Make-upspiegels, plafondspiegels, het spionnetje van mijn bovenbuurman. Lachspiegels, of exemplaren in de vorm van een hoge hoed of palmboom. Stuk voor stuk prachtige voorbeelden. Toch kon geen enkele ervan wedijveren met mijn eigen achteruitkijkspiegel. Op de kunstacademie in Arnhem vonden de studenten mij die dag niet helemaal bij de les.

Soms, wanneer ik met de auto in de buurt van Vinkenveen rijd, kijk ik onwillekeurig nog wel eens in mijn achteruitkijkspiegel. Maar al wat zich dan op de achterbank laat zien is een kleinkinderzitje.

(c) Frans Lasès

zondag 9 juli 2023

 

Motorcoureur

Ik zag hem in 1969. Hij hing aan een zijkamerwand, thuis bij mijn excentrieke oudtante. Toen ik haar vroeg of zij gitaar speelde, bleek dat al jaren niet meer het geval. Zij en het Spaanse instrument hadden elkaar – na een gewelddadig conflict – zelfs nooit meer aangeraakt. Of ik er soms belangstelling voor had? Jazeker, wat dacht jij! Niet dat ik in staat was ook maar één akkoord aan te slaan. Ik vond het gewoon een prachtig instrument, als object. Die vorm. Die kastanje kleur. Dar rijk versierde klankgat. Wat ze ervoor moest hebben, wilde ik weten. Geld hoefde ze niet. Als fanatiek motorrijder was zij geabonneerd op een motorblad. Zij pakte het erbij en toonde mij een zwart-wit foto van een racende coureur. Als ik die op groot formaat op haar woonkamermuur zou naschilderen – in kleur – zou de gitaar van mij zijn. Op dat moment boeide het mij niet of het wel zo’n goeie deal was. Ik móést die gitaar hebben. Maar om de klus ter plekke te klaren zag ik niet zitten. Ik stelde voor dat zij mij een grote plaat hout zou bezorgen en dat ik er thuis aan zou werken. Ook had ik geen zin om een bestaande foto na te schilderen. Liever zou ik tijdens een eerstvolgende internationale race zelf een foto maken. Die zou ik dan als uitgangspunt gebruiken. Zij ging akkoord. ‘Veel beter zelfs.’ Het aanbod aan mij om bij haar achterop de motor naar het circuit van Francorchamps te rijden sloeg ik vriendelijk af. Ja kom, ik ben niet levensmoe.

Een paar weken later reed ik in mijn eerste autootje naar België. Dat raceweekend stond ik op een camping – met mijn rode mini Honda N360 als enige vierwieler – tussen een paar honderd zware motorfietsen en hun berijders. De cc’s vlogen je om de oren. Mijn aandacht ging vooral uit naar het Britse fenomeen Mike Hailwood. Hij werd als een van de beste motorcoureurs uit de geschiedenis beschouwd. En laat het mij nou gelukt zijn hem tijdens de race in volle actie te fotograferen. In een bocht nog wel. Ik blij natuurlijk, zo ook mijn excentrieke oudtante.

Terug in Amsterdam kon ik aan de slag. De houten plaat van twee bij drie meter kreeg ik met geen mogelijkheid de trap op naar mijn slaapkameratelier. Mijn ouders en de andere gezinsleden waren niet onverdeeld blij met mijn schilderambities. Dagenlang was de voorkamer voor hen verboden terrein. Huiswerk moest in de achterkamer worden gemaakt. Vandaaruit werd ’s avonds noodgedwongen naar de televisie in de aangrenzende voorkamer gekeken. Ik heb mijn huisgenoten er niet van kunnen overtuigen dat kunst nu eenmaal offers vraagt.

Na een kleine week van stevig doorwerken – in mijn vrije uren – stond de coureur erop. Wat zeg ik, scheurde hij door de voorkamer. Het rook er nog net niet naar motorolie en verschroeide motorkleding. Mijn oudtante was tevreden. De gitaar had ik, zo liet ze mij weten, eerlijk verdiend.

Toen ik bij een verhuizing een nauwelijks zichtbare barst in de klankkast ontdekte, voelde ik me alsnog bekocht. Teleurgesteld heb ik het instrument aan de wand gehangen en in jaren niet meer aangeraakt. Tot kortgeleden, toen een Duitse vriendin van mijn dochter de gitaar zag hangen en vroeg of ik er wel eens muziek mee maakte. Dat doet zíj nu, in Berlijn. 

(c) Frans Lasès

zondag 19 februari 2023

 

Kom jongens, kom!

Wat mijn vader in concentratiekamp Amersfoort (Polizeiliches Durchgangslager) ondanks alle ontberingen op de been hield, waren de gedachten aan zijn gezin en zijn sierduiven. Toen hij na zijn vrijlating in de winter van ’44 - ’45 dolgelukkig in de armen van zijn vrouw werd gesloten, wachtte hem een volgende tragedie. Door honger en geldgebrek gedreven had mijn moeder de duiven uit het hok gehaald en tijdelijk in Artis ondergebracht. Zij zouden het daar echter niet overleven. Ik ben er niet bij geweest, maar de aanblik van dat lege duivenhok op zolder moet voor mijn vader onverteerbaar zijn geweest. Het was een aanvullend onderdeel van het opgelopen trauma waarmee hij gedurende zijn verdere leven moest zien om te gaan.

Mede door zijn duivenliefde – hij bouwde langzaamaan een nieuwe selectie op – heeft hij zich er manmoedig doorheen geslagen. Als secretaris van sierduivenvereniging DVS (Door Vriendschap Sterk) onderhield hij intensieve contacten met medeliefhebbers. Rond vergaderingen draaide de stencilmachine in onze achterkamer overuren. Mijn vader organiseerde tentoonstellingen en deed mee aan kampioenschappen. Menige prijsbeker voor de mooiste Hollandse kropper dan wel Oudhollandse tuimelaar heeft in de loop van de jaren onze piano extra glans gegeven. Zijn broers Wim en Henk deelden de passie, maar waren met hun postduiven meer geïnteresseerd in wedstrijdvluchten. En dat is een heel andere tak van de duivensport. Aangestoken door hun enthousiasme maakte mijn vader de overstap naar P.V. Snelle Wieken. Vanaf dat moment geen schoonheidsverkiezingen meer; nu moesten de duiven wedijveren in prestatie. Dat had die vader van mij toen al goed begrepen.

Regelmatig heb ik op vrijdagavonden manden met duiven naar Café de Omval (nomen est omen) aan de Weesperzijde mogen brengen. Daar kregen ze voor het inkorven een rubberen ring aan hun poot, om vervolgens per speciale vrachtwagen naar steden als Chateauroux, Bergerac of Bordeaux te worden gereden. De volgende ochtend zat mijn vader dan met zijn hoofd in de radio te luisteren naar de Postduivenberichten. Daar hoorde hij hoe het weer op de vluchtlijnen was en hoe laat ze waren gelost. Zo wist hij wanneer hij zijn kampioenen ongeveer kon terugverwachten. Als hem dat te lang duurde, belde hij zijn broers om te vragen of zij al wat binnen hadden. Niet dus. Nog geen veer. Gelukkig maar, want het was ook een onderlinge wedstrijd. En wanneer dan eindelijk de eerste luchtreizigers in beeld kwamen, klonk steevast het gerammel met een voerbakje en het Kom jongens, kom! Om hun ongeduldige baasje te pesten lieten de dieren meestal nog tergend lang op zich wachten. Maar waren ze eenmaal geklokt dan moest ik ome Wim en ome Henk er telefonisch kond van doen. Mijn vader was ondertussen druk met het binnenhalen van de andere duiven. Wanneer alle uitgeputte atleten op hun zitschapje met hun cooling-down bezig waren, haastte mijn vader zich met de constateur naar Café de Omval om daar tot het avondeten te blijven.

Mijn moeder heeft hem zijn liefhebberij altijd ‘van harte’ gegund. Spottend kon ze wel eens opmerken: Duiven? Dat is je geld in de lucht en stront op de grond. Zij wist dat het schoonmaken van het hok niet haar mans favoriete bezigheid was. Hem kennende gaf ze aanstaande schoonzoons dan ook een ongevraagd advies: Als je in de familie Lasès wilt worden opgenomen, zul je eerst het duivenhok een keer moeten schoonmaken.

(c) Frans Lasès