zondag 9 juli 2023

 

Motorcoureur

Ik zag hem in 1969. Hij hing aan een zijkamerwand, thuis bij mijn excentrieke oudtante. Toen ik haar vroeg of zij gitaar speelde, bleek dat al jaren niet meer het geval. Zij en het Spaanse instrument hadden elkaar – na een gewelddadig conflict – zelfs nooit meer aangeraakt. Of ik er soms belangstelling voor had? Jazeker, wat dacht jij! Niet dat ik in staat was ook maar één akkoord aan te slaan. Ik vond het gewoon een prachtig instrument, als object. Die vorm. Die kastanje kleur. Dar rijk versierde klankgat. Wat ze ervoor moest hebben, wilde ik weten. Geld hoefde ze niet. Als fanatiek motorrijder was zij geabonneerd op een motorblad. Zij pakte het erbij en toonde mij een zwart-wit foto van een racende coureur. Als ik die op groot formaat op haar woonkamermuur zou naschilderen – in kleur – zou de gitaar van mij zijn. Op dat moment boeide het mij niet of het wel zo’n goeie deal was. Ik móést die gitaar hebben. Maar om de klus ter plekke te klaren zag ik niet zitten. Ik stelde voor dat zij mij een grote plaat hout zou bezorgen en dat ik er thuis aan zou werken. Ook had ik geen zin om een bestaande foto na te schilderen. Liever zou ik tijdens een eerstvolgende internationale race zelf een foto maken. Die zou ik dan als uitgangspunt gebruiken. Zij ging akkoord. ‘Veel beter zelfs.’ Het aanbod aan mij om bij haar achterop de motor naar het circuit van Francorchamps te rijden sloeg ik vriendelijk af. Ja kom, ik ben niet levensmoe.

Een paar weken later reed ik in mijn eerste autootje naar België. Dat raceweekend stond ik op een camping – met mijn rode mini Honda N360 als enige vierwieler – tussen een paar honderd zware motorfietsen en hun berijders. De cc’s vlogen je om de oren. Mijn aandacht ging vooral uit naar het Britse fenomeen Mike Hailwood. Hij werd als een van de beste motorcoureurs uit de geschiedenis beschouwd. En laat het mij nou gelukt zijn hem tijdens de race in volle actie te fotograferen. In een bocht nog wel. Ik blij natuurlijk, zo ook mijn excentrieke oudtante.

Terug in Amsterdam kon ik aan de slag. De houten plaat van twee bij drie meter kreeg ik met geen mogelijkheid de trap op naar mijn slaapkameratelier. Mijn ouders en de andere gezinsleden waren niet onverdeeld blij met mijn schilderambities. Dagenlang was de voorkamer voor hen verboden terrein. Huiswerk moest in de achterkamer worden gemaakt. Vandaaruit werd ’s avonds noodgedwongen naar de televisie in de aangrenzende voorkamer gekeken. Ik heb mijn huisgenoten er niet van kunnen overtuigen dat kunst nu eenmaal offers vraagt.

Na een kleine week van stevig doorwerken – in mijn vrije uren – stond de coureur erop. Wat zeg ik, scheurde hij door de voorkamer. Het rook er nog net niet naar motorolie en verschroeide motorkleding. Mijn oudtante was tevreden. De gitaar had ik, zo liet ze mij weten, eerlijk verdiend.

Toen ik bij een verhuizing een nauwelijks zichtbare barst in de klankkast ontdekte, voelde ik me alsnog bekocht. Teleurgesteld heb ik het instrument aan de wand gehangen en in jaren niet meer aangeraakt. Tot kortgeleden, toen een Duitse vriendin van mijn dochter de gitaar zag hangen en vroeg of ik er wel eens muziek mee maakte. Dat doet zíj nu, in Berlijn. 

(c) Frans Lasès