Vallen en opstaan
Frits is 57 jaar. We zijn bevriende buren en ik ben bij hem op de koffie-met-appelgebak. Hij vertelt mij over de noodlottige gebeurtenis die hem als driejarig kind overkwam. Het gezin woont in de jaren zestig op de derde verdieping in de Amsterdamse 2e Oosterparkstraat. Op nummer 183 om precies te zijn. Terwijl zijn moeder de ramen van de serre lapt, speelt kleine Frits met zijn Dinky Toys. Als de telefoon rinkelt, loopt mama even weg. Hierop besluit Fritsje op onderzoek uit te gaan en klimt op de keukentrap bij het open raam. Als ik nu eens naar buiten stap, zal hij gedacht hebben, en op het droogrekje met wasgoed ga zitten. Maar dan blijkt het rekje hem niet te kunnen dragen. Hij valt van drie hoog steil naar beneden en komt bovenop het dak van een schuurtje terecht. Ernstige beschadigingen van uiteenlopende aard – waaronder gescheurde rugwervels - zijn het gevolg. ‘Mijn kont had alle kleuren van de regenboog. Ik werd met spoed naar het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis gebracht, waar ik pas zes maanden later weer uitkwam.’
Frits is 57 jaar. We zijn bevriende buren en ik ben bij hem op de koffie-met-appelgebak. Hij vertelt mij over de noodlottige gebeurtenis die hem als driejarig kind overkwam. Het gezin woont in de jaren zestig op de derde verdieping in de Amsterdamse 2e Oosterparkstraat. Op nummer 183 om precies te zijn. Terwijl zijn moeder de ramen van de serre lapt, speelt kleine Frits met zijn Dinky Toys. Als de telefoon rinkelt, loopt mama even weg. Hierop besluit Fritsje op onderzoek uit te gaan en klimt op de keukentrap bij het open raam. Als ik nu eens naar buiten stap, zal hij gedacht hebben, en op het droogrekje met wasgoed ga zitten. Maar dan blijkt het rekje hem niet te kunnen dragen. Hij valt van drie hoog steil naar beneden en komt bovenop het dak van een schuurtje terecht. Ernstige beschadigingen van uiteenlopende aard – waaronder gescheurde rugwervels - zijn het gevolg. ‘Mijn kont had alle kleuren van de regenboog. Ik werd met spoed naar het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis gebracht, waar ik pas zes maanden later weer uitkwam.’
Als Frits dertien is, blijkt zijn ondernemersdrang
er niet onder geleden te hebben. ‘Ik was in die tijd baas van de KPO- Knokploeg
Oost, een groepje vriendjes bestaande uit Wimpie, Pietje, Ronald, Bennie en
Kootje.’ Hij vertelt hoe zij op een dag gezamenlijk eropuit trekken en de metro
nemen naar het Amstelstation. Daar zien zij tram 5 komen aanrijden en bij het
eindpunt stoppen. De bestuurder en de conducteur stappen uit en begeven zich
naar het wachthuisje waar zij hun meegebrachte boterhammen gaan eten. Onder
aanvoering van Frits ziet het zestal kans de lege tram in te glippen, waarop de
vrienden plaatsnemen op de banken. Frits kruipt snel achter het stuurwiel en
weet wat hem te doen staat. Vaak heeft hij tijdens tramritten de kunst
afgekeken door zich vlak achter de bestuurder op te stellen. ‘Het is kinderlijk
eenvoudig: rijden en remmen. Ik druk op een knop waarmee ik de deur sluit, duw de
pook uit de vrijstand en rij weg.’ Omdat de tram aan de achterzijde van het
wachthuisje geparkeerd staat, is vandaaruit niet te zien dat het voertuig zonder
het bevoegde personeel ervandoor gaat. Als de vrienden voorbij de rotonde op
het Prins Bernhardplein een groepje bekenden zien staan, trapt Frits een paar
keer flink op de bel en wordt er over en weer vrolijk gezwaaid. In de
Wibautstraat aangekomen stopt hij keurig bij de halte, laat wat passagiers
instappen, en vervolgt zijn weg. Bij de volgende stop, ter hoogte van het
fietserstunneltje naar de Tugelaweg, vindt Frits het mooi geweest. Hij en zijn
vrienden verlaten de tram en haasten zich met de metro naar het centrum.
Een
week later gaan zij opnieuw richting Amstelstation. Deze keer om een ritje te
maken met de daar geparkeerd staande bus 15. ‘Zo’n rooie stadsbus, je weet wel.
Zelfde principe: pokie naar voren, gas geven en remmen, net als bij een DAF
Variomatic. Ik had natuurlijk nog nooit in een bus gereden, maar ik wist wel
dat je de bochten wat ruimer moet nemen. Eerst naar de rotonde, via de Wibautstraat
naar het Waterlooplein, Blauwbrug over tot de Munt en zo door naar de Dam. Daar
heb ik die bus vlak tegenover Madam Tussauds’ neergezet. Motor uit, deur open
en gewoon weggewandeld. Jaaa, mooie tijden!’
Misschien aardig te vermelden dat
Frits nog altijd niet in het bezit is van een rijbewijs. Ook al reed hij
jarenlang voor de gemeente op een vuilniswagen.
(c) Frans Lasès