zondag 15 november 2015


Een fijn eind

Het moet omstreeks 1970 zijn geweest . Mijn ouders beschikten niet over een auto. Meneer de Visser, een postduivenvriend van mijn vader, deed dat wel. Hij was de trotse eigenaar van een zilverkleurige BMW 2800cs. Meneer de Visser (diamantslijper) en zijn vrouw (diamantdraagster) hadden mijn ouders uitgenodigd voor een bezoek aan de Antwerpse vogeltjesmarkt. Op zondagochtend na de kerk reden ze van Amsterdam naar België. Mijn vader voelde zich een vorst op de achterbank en genoot op een kinderlijke manier van het ritje. ‘Nou vrouw, wat vind je ervan?’ wilde hij van mijn moeder weten. ‘Wat een luxe hè?’ Maar zij vond Antwerpen ‘een rot eind weg’. Mijn vader had zich enorm geërgerd aan die opmerking. Hij voelde zich er zowel persoonlijk als plaatsvervangend door beledigd. ‘Dat is geen rot eind,’ had hij bits gereageerd, ‘dat is een fijn eind!’ Helemaal goed is het die dag niet meer gekomen. Inmiddels zijn we decennia verder. Tenminste eens per jaar rijd ik hetzelfde traject. Niet voor  de vogeltjes, maar voor boeken. Zo ook vandaag. Tijdens die ritjes schiet steevast dat legendarische achterbankgesprek door mijn hoofd. En voor de verandering ben ik het dan met mijn vader eens. Ondanks bijvoorbeeld de hevige storm- en regenbuien die mij vandaag treffen, rijd ik nog altijd met plezier naar Antwerpen. Van 14.00 tot 17.00 zit ik met een vijftal collega-auteurs in een stand op de Boekenbeurs. Naast elkaar aan een lange tafel. Ieder met zijn eigen boeken voor zich. Aangeschafte exemplaren kunnen door ons van een gesigneerde opdracht worden voorzien. Het zijn voornamelijk ouders die voor hun kinderen boeken kopen. Loslopende jonge meisjes vinden een handtekening in hun notitieboekjes al mooi genoeg. Een dame van middelbare leeftijd komt enigszins bedremmeld op mij afgestapt. Uit haar schoudertas haalt zij twee van mijn eerder verschenen boeken. Ze slaat ze open op de titelpagina en legt ze zonder iets te zeggen voor mij neer. ‘Wilt u dat ik er iets in schrijf?’ vraag ik. ‘Nee, alleen een handtekening,’ zegt ze. ‘Anders moet ik dat weer gaan lezen en ik hou helemaal niet van lezen.' ‘Waarom heeft u ze dan ooit gekocht?’ wil ik weten. ‘Voor de illustraties. Die vind ik prachtig.’ ‘Die zijn zéker heel geslaagd,’ zeg ik, ‘maar ze zijn van Sylvia Weve.’ ‘Ja, weet ik.’ Ik signeer beide boeken en constateer dat het wel een beetje kaal is zonder opdracht. Terwijl de vrouw de boeken in haar tas terugdoet, zegt ze: ‘Zo, ben ik weer helemaal bij.’ ‘U koopt kinderboeken voor uzelf?’ vraag ik. Ze knikt bijna onmerkbaar, een beetje beschaamd zo lijkt het. ‘En het is u alleen om de illustraties te doen?’ Ze knikt weer. ‘In dat geval mag ik u misschien ook Piep mag Mauw zeggen aanbevelen. De illustraties zijn van Tom Schamp.’ Ik blader het voor haar door. De vrouw knikt geestdriftig. ‘Of wat dacht u van dit boek?’ probeer ik met Ik voel me zo. Je wilt immers meer titels onder de aandacht brengen. ‘Heeft Jan Jutte geïllustreerd,’ zeg ik. Ze kijkt verrukt, een feest van herkenning. Maar haar blik verraadt ook teleurstelling. ‘Ja,  heel erg mooi,’ zegt ze met spijt in haar stem. ‘Maar ik ben blut. Ik ga er voor sparen.’ En dan verdwijnt ze tussen het voorbijschuivende beurspubliek. Ondanks een schamele acht gesigneerde boeken, waarvan zes verkocht, vind ik het ook van Antwerpen terug naar Amsterdam nog steeds geen rot eind.
(c) Frans Lasès

zondag 8 november 2015



No panic!

Na een vermoeiende vlucht van Amsterdam – met overstap in Londen - naar New York land ik laat in de avond lokale tijd op JFK. Het duurt zeker anderhalf uur tot de rij vóór mij door de douane is. Dan zijn mijn paspoort en ik aan de beurt. Ik mag de vingers van mijn beide handen elektronisch afdrukken. Met een kort knikje verwelkomt de gezagsdrager mij in the city that never sleeps. Zelf ben ik dan al drieëntwintig uur op. Dit om mijn saxofoon spelende dochter te kunnen zien optreden in NY. De Junior Jazz Unlimited Big Band is uitgenodigd om er concerten te geven, cd opnamen te maken en workshops te volgen. Met een gezelschap van in totaal vijf personen zijn wij de bandleden en hun begeleiders achterna gereisd. De bagage niet uit het oog verliezend wachten wij in de aankomsthal op het taxibusje dat ons naar het hotel zal brengen. Ik ben een gewaarschuwd man (onlangs werd ik al direct na aankomst in Barcelona in de metro gerold), dus dubbel waakzaam. Voor de zoveelste keer check ik mijn bezittingen: een rolkoffer, een rugzak en het zwarte schoudertasje met daarin alles wat van belang is. Als ons busje arriveert, blijkt het ook gereserveerd voor een drietal Engelse dames. Alle bagage in de laadruimte. Klep dicht. Leo House, here we come! Maar dan moet bij een andere gate eerst nóg een Engels stel worden opgehaald. Dat mag kennelijk even duren. Als uiteindelijk iedereen half bij elkaar op schoot zit, en de achterklep met veel moeite gesloten is, kunnen we echt vertrekken. Via rotondes en fly-overs komen we op de snelweg richting Manhattan. De chauffeur wil weten bij welke kruising 332 West 23rd Street zich bevindt. Wacht, dat heb ik ergens opgeschreven. Ogenblikje! Het is pikdonker in het busje. Op de tast grijp ik naar mijn tasje. Maar het staat niet op de vloer tussen mijn voeten. De schrik slaat mij om het hart. Mijn tasje! Waar is mijn tasje? Heeft iemand mijn schoudertasje gezien? No panic! wordt er geroepen. Kalm blijven, Frans. Rustig nadenken. Dood nerveus zoek ik met de zaklamp van mijn mobiel de ruimte af. Geen zwart schoudertasje. De stress neem toe. Ik vraag de chauffeur te stoppen. Geen reactie. Dan roep ik dat we snel terug moeten voor mijn tasje. Geen reactie. Mijn medepassagiers lijken not amused. Diepe gevoelens van gêne en eenzaamheid overvallen mij. Ik schreeuw dat we rechtsomkeert moeten maken. De chauffeur bijt getergd terug dat hij daar al mee bezig is, maar niet zomaar midden op de snelweg kan omdraaien. Zeg dat dan! Bij de anderen verontschuldig ik mij dat het door mijn onachtzaamheid nu nóg later wordt. Ze willen mij doen geloven dat het no problem is. Een kwartier later zijn we weer terug bij de aankomsthal. De chauffeur is er bepaald niet vrolijker op geworden. Voor de zekerheid laat ik hem toch de achterklep van het busje openen en zoek wanhopig tussen de koffers. Geen schoudertasje. In wilde paniek ren ik het gebouw in en haast mij naar de infobalie waar wij veertig minuten geleden stonden te wachten. Daar krijg ik te horen dat ik niet aan de beurt ben. Als een geslagene klamp ik lukraak reizigers aan. Ze weten van niets. Ik voel mij reddeloos verloren. Juist als ik ten einde raad naar de afdeling Lost and Found informeer, komt een van mijn reisgenoten de hal inlopen. ‘Is dit het?’ In haar handen: mijn tasje. ‘Ik heb in het busje nog eens goed onder de bank vóór je gekeken en zag in het donker iets geels.’ Zij wijst op het cabinelabel dat aan het hengsel zit. Ik ben stupéfait, en weet niet wie ik het eerst zal zoenen, mijn redster of mijn tasje.
Voor de rest van de week voel ik mij de risee van het reisgezelschap: No panic! No panic!

(c) Frans Lasès

zondag 1 november 2015


Mourir un peu

Aan de Rijssensestraat in Wierden, een forensendorp in Twente, staat een lange rij vrijstaande huizen. Een ervan werd rond 1930 door de grootvader van mijn vrouw - mijn schoongrootvader – eigenhandig gebouwd. Het voldeed in die tijd ruimschoots aan de toen geldende opvattingen over woongenot. Er werden drie meisjes geboren, het oudste zou vele jaren later mijn schoonmoeder worden. Toen de tweede dochter trouwplannen kreeg, vond iedereen het gezellig als zij met haar toekomstige echtgenoot thuis zou blijven wonen. Heel praktisch bovendien voor het geval vader en moeder later nog eens hulpbehoevend zouden raken. Het inwonende stel kreeg twee zonen. Jaar in jaar uit leefden de drie generaties met en door elkaar onder hetzelfde dak. Voor de opgroeiende jongens een volstrekt normale situatie. Geen dag ging voorbij zonder oma en opa binnen handbereik te hebben. En die laatste kon snoepjesfluiten, dus alle dagen feest. Behalve dan die keer dat hij zijn wijsvinger aan de zaagmachine verloor. Met het klimmen der jaren werden de rollen omgekeerd. Tijdens hun laatste levensjaren woonden de hoogbejaarden in hun eigen huis bij het gezin in. Ondertussen hebben de jongens het huis allang als volwassenen verlaten en zijn hun ouders zélf opa en oma geworden. De ouderwetse woning en de niet-geringe lap grond eromheen vergen veel onderhoud. Werk dat door gevorderde zeventigers niet meer is op te brengen. Een appartement-met-lift in het centrum, bij voorkeur in de directe nabijheid van winkels, zou een oplossing zijn. Toen dat werd gevonden, kon het ouderlijk huis worden verkocht.
Vandaag zijn mijn vrouw en ik op uitnodiging naar Wierden afgereisd. Familieleden, vrienden en buren wordt de mogelijkheid geboden nog één keer door de geschiedenis te dwalen. Zich  nog één keer te verbazen over de gedateerde indeling en dito inrichting van het huis. Over het ontbreken van centrale verwarming en veel ander comfort. Het verlaagde plafond waar in oorlogstijd gevluchte Joden verstopt zaten. De steile trap naar de bovenetage en de hokkige slaapkamers met verzakte vloer. Op onze rondgang betreden wij voor de laatste keer de werkplaats waar onder meer de beruchte zaagmachine heeft gestaan. Dit is ook de plek waar mijn vrouw eens naartoe werd gestuurd. Haar streng gereformeerde oma mocht niet zien dat zij op zondag een blouse stond te strijken. Als we doorlopen naar de schuur ruik ik nog de varkens en kippen die opa er hield. Er staan verhuisdozen volgepakt met boeken voor liefhebbers. Ik heb er geen belangstelling voor. In het knusse delfts blauwe keukentje wacht ons een pan groentesoep. De woonkamer is al gedeeltelijk ontruimd, maar op tafel staan literflessen ‘frisse witte’ en ‘soepele rode’ wijn. Ik kies voor rood uit een wit plastic bekertje, en knabbel er een borrelnootje bij. Het moet ook niet te gek worden. Een melancholiek stemmend afscheid van een tijdperk mag niet ontaarden in feestelijkheid. Dan wordt het gezelschap  naar buiten gedirigeerd. Ter afsluiting van deze sentimental afternoon gaan wij in de voortuin als groep op de foto. Iedereen eventjes geforceerd glimlachen en nog een allerlaatste keer omkijken. Huis en bewoners scheiden van elkaar.
(c) Frans Lasès

zondag 25 oktober 2015


Hans en Frans - 2

Mijn dochter van vijftien is nog nooit in Zeeland geweest. Een hiaat in haar opvoeding dat ik dit weekend aan het opvullen ben. Gisteren bezochten wij Middelburg, waar wij bekeken wat geacht wordt bekeken te worden. Helaas ging het laatgotische stadhuis (1452) volledig schuil achter een eruptie van kermisattracties. Verpletterd door flikkerende lichten,  schreeuwende kleuren en een kakafonie van geluiden, kwamen wij in het Zeeuws Museum langzaam weer tot onszelf. Wie in Zeeland is, eet mosselen. Ze smaakten beter dan in Amsterdam, maar dat zal ongetwijfeld suggestie zijn.
Vanochtend bij het vertrek uit hotel Beau Rivage vraagt de eigenaar ons om een gunst. Of wij thuis bij het doornemen van de enquêtevragen overal uitstekend willen invullen. Dat zal hem helpen zijn beoordelingscijfer van 9,6 te behouden. Ik zeg hem dat ik de vragen naar eer en geweten zal beantwoorden. ‘U hoeft de vragen niet eens te lezen,’ antwoordt hij. ‘Gewoon uitstekend invullen. Daar doet u mij een groot plezier mee.’ Ik beloof hem niets, maar wens hem een prettige dag.
Alvorens het voormalig werkeiland Neeltje Jans en de Deltawerken te bezoeken, rijden wij naar Vlissingen. Ik constateer dat de authentieke charme van de stad het heeft moeten afleggen tegen oprukkende architectonische misplaatstheid. Michiel de Ruyter ziet er vanaf zijn sokkel persoonlijk op toe dat het niet nog ergere vormen gaat aannemen. Tijdens onze lunch op een buitenterras word ik aangesproken door een dame van middelbare leeftijd. ‘Meneer Hans?’ vraagt zij verwachtingsvol. Ik kijk haar aan. ‘Nee, ik ben meneer Hans niet. Eerder meneer Frans.’ Zij verontschuldigt zich en gaat de zaak binnen. Vrij snel erna komt zij terug en voegt zich bij iemand - overduidelijk haar echtgenoot - aan een tafeltje verderop. ‘Ik heb gewonnen!’ hoor ik haar op gedempte toon tegen de man zeggen. Er klinkt iets triomfantelijks in door. Ik kijk mijn dochter aan. ‘We hebben hier met een weddenschap te maken,’ fluister ik tegen haar. ‘En ik heb zo mijn vermoedens.’ Na de rekening betaald te hebben, loop ik naar het tafeltje van het tweetal. ‘Ik ben dus niet Hans Dulfer,’ bluf ik. Beiden kijken mij enigszins gegeneerd aan. ‘Ja weet u,’ begint de vrouw, ‘mijn man wist gewoon zeker dat u hem was. Hij heeft zelfs zijn IPhone erbij gepakt en de foto van Dulfer met u vergeleken.’ ‘Ik moet u helaas teleurstellen,’ zeg ik. ‘Het gebeurt vaker dat mijn zonnebril met die van  hem wordt verward.’ En ik vervolg: ‘Nu begrijpt u wel dat deze jongedame hier Candy niet is. Dat wist de vrouw ook wel. Candy is immers blond en een paar jaar ouder. ‘Maar Terra speelt wél saxofoon,’ werp ik op. ‘In een jazzband zelfs.’ Dat vindt de vrouw frappant. Nu mengt de man zich in het gesprek. ‘Een heel klein beetje twijfelde ik wel, moet ik eerlijk zeggen. Want u dronk melk.’ Dat heeft de man scherp geobserveerd. ‘Maar we weten niet wat Dulfer er doorheen roert,’ zeg ik. Daar moet de vrouw mij gelijk in geven. En dan zegt ze: ‘Evengoed wel hartstikke leuk hè, dat u zo op Dulfer lijkt. Ja toch!’ ‘Vindt u?’ protesteer ik. ‘Een mens lijkt het liefst op zichzelf.’ Ik feliciteer de vrouw met het winnen van de weddenschap en wens het stel nog een aangename middag.
(c) Frans Lasès 

vrijdag 16 oktober 2015


Nationale Schaamte & Verdriet
Hoewel het herfst is, doet de gevoelstemperatuur mij geloven dat de winter zijn intrede heeft gedaan. Ik heb mij warm aangekleed en ben onderweg naar een afspraak in het centrum. Rijdend langs de Amsterdamse Stopera val ik ineens bijna van mijn fiets. Ik word overmand door een combinatie van ongeloof, teleurstelling en plaatsvervangende schaamte. Sinds kort heeft men koperkleurige lijnen en letters tegen het gebouw aangebracht. Ik heb het vermoeden dat op de zijgevel NATIONALE OPERA & BALLET bedoeld wordt te staan. Maar als ik mij hier even mag beperken tot het eerste woord lees ik
NA T I ONA L E. Ik ben geen letterpurist, maar dit is mij toch echt te dol. De betreffende geveltypograaf is overduidelijk niet bekend met het fenomeen spatiëring. Nog afgezien van de te grote letter- en woordspatie (een smaakkwestie) zijn de onderlinge witruimtes tussen de letters niet op elkaar afgestemd. Letters worden willekeurig uit elkaar gedreven of juist samengevoegd. Hierdoor zijn absurde lettercombinaties ontstaan. Ga maar eens kijken. Geen zin om te fietsen, tramlijnen 9 en 14 brengen je er desgewenst heen.
Overigens: een regelmatig letterbeeld creëer je door het per drie letters te beoordelen en telkens een letter op te schuiven. Tegen Beun de Haas zou ik willen zeggen: nooit meer doen dit soort werk, op straffe van de kieteldood. 
Zo, dat lucht op.
(c) Frans Lasès

zondag 11 oktober 2015


Periscoop

Het was halverwege de jaren ’60 dat mijn moeders spataderen gingen opspelen. In de periode voor haar huwelijk had zij achter de toonbank van banketbakkerij Korrel gestaan. Daar zou de basis zijn gelegd voor het ongemak dat zich later manifesteerde. Dokter van Coevorden was een autoriteit op het gebied van spataderen; in de Amsterdamse Dijsselhofkliniek voerde hij zijn operaties uit. Mijn moeder wist haar benen bij hem in vertrouwde handen. Consequentie van de poliklinische ingreep was dat zij aansluitend een aantal weken het bed moest houden, help! Een gezin van tien kinderen moederloos laten draaien, is geen sinecure. Lies, een ons toegewezen hulp in de huishouding, was onze redder in de nood. Lies was een bepaald niet onaantrekkelijke vrouw van begin dertig. Lies deed mijn puberhart sneller kloppen. Haar naam alleen al. In gedachten was zij mijn Superlies. Iedere doordeweekse dag belde zij ’s morgens om zeven uur bij ons aan. Dan wist ik niet hoe snel ik mijn bed moest uitkomen om haar te zien. Voor Lies kon het mij niet vroeg genoeg zijn. Amper uit haar winterjas verzorgde zij het ontbijt en maakte lunchpakketjes klaar. Als mijn vader en wij de deur uit waren, overlegde zij met mijn moeder wat er die dag te doen stond. Ze maakte de bedden op, waste en streek onze kleren, deed boodschappen en maakte het eten klaar. Als we uit school kwamen, dronk ze een kopje thee met ons. Maar tegen de tijd dat wij aan tafel gingen, keerde Lies huiswaarts, mij hongerend achterlatend. Zo ging het. Week in, week uit. 
Op een vrijdagmiddag vertelde zij dat zij die avond naar een feest ging en dat het handig zou zijn als zij vooraf bij ons kon douchen. Onmiddellijk ging mijn fantasie met mij op de loop. De spanning vergde het uiterste van mijn hart. Deze kans zou ik mij niet laten ontglippen. Nu wil het geval dat de Volkskrant - in een vlaag van empathie - tijdens de intocht van Sinterklaas periscopen had uitgedeeld aan het wachtende publiek. Het waren 50 centimeter lange, knalgeel beplakte kartonnen dozen, voorzien van een Volkskrant logo - dat dan weer wel. Via een spiegeltje aan de onderkant kon je het door een spiegeltje aan de bovenkant gevangen beeld zien. Een ware sensatie! Ook ik had een exemplaar kunnen bemachtigen. Kwam dat nu even goed van pas. Nadat Lies zich in de badkamer had teruggetrokken, pakte ik de periscoop erbij en plaatste die voor de glazen ruit boven de deur. Wat ik toen zag, hebben de op Sinterklaas wachtende kindertjes vast niet te zien gekregen.
Als dank heb ik tot op de dag van vandaag een abonnement op de Volkskrant.
(c) Frans Lasès

zondag 4 oktober 2015


Lunch in Lissabon
Het is oktober 2013 en nog heerlijk warm in Lissabon. Ik geniet van mijn middagmaaltijd bij Casa Eurico, een eenvoudig eethuisje in de nabijheid van Castelo San Jorge. Er staan in totaal vijf tafeltjes, waarvan de drie ter linker zijde van de ingang bezet zijn. Ikzelf heb plaatsgenomen aan het middelste. Bij het raam zitten twee dames-op-leeftijd. Afgaand op hun conversatie zijn het Amerikaanse toeristen. Het tafeltje dicht bij de bar wordt bezet door een gezelschap van drie personen. Een jonge vrouw – ze spreekt schoolengels met Portugese tongval - en twee mannen van in de veertig, duidelijk afkomstig uit de VS. De Afro-Amerikaan van de twee, met zijn imposante postuur, draagt een nauwsluitende zwarte muts met zonneklep. Opvallend daarbij zijn de brede oorkleppen die vanaf zijn nek tot onder zijn korte baard doorlopen. Is de man een jockey? Maar dat zijn per definitie kleine ventjes. Gaat hij na het eten skiën? Maar sneeuw lijkt ver weg. Persoonlijk ben ik niet snel geneigd om tijdens het eten een hoofddeksel op te houden, maar wat mij vooral intrigeert, zijn die strak over zijn wangen getrokken oorkleppen. Zeker gezien het heerlijke weer komt dit mij als vrij ongebruikelijk voor. 
Omdat ik alleen ben, probeer ik de gesprekken van beide gezelschappen te volgen. De twee vrouwen achter mij praten over de Feira da Ladra die zij zojuist hebben bezocht, en het fadocafé dat voor de avond gepland staat. Aan het andere tafeltje maakt de man met de muts een foto van zijn gerecht. Er wordt gesproken over typisch Portugees eten, en hoe je Enjoy your meal in het Portugees zegt. Ook komt het libido van vrouwelijke Portugezen voorbij. Ik vang flarden van het gesprek op. Parijs. Brussel. Als de jonge vrouw vertelt over een televisiepromo die zij heeft laten maken, spits ik mijn oren. Vanaf dat moment begin ik meer en meer te begrijpen hoe de vork in de steel zit. De mannen zijn duidelijk muzikanten. Hebben de avond ervoor ergens in de stad opgetreden. Die promo was natuurlijk voor die gelegenheid. De vrouw lijkt mij de tourmanager voor een tournee door Portugal. Wanneer de drie toe zijn aan een rookpauze, begeven zij zich naar buiten. Hun wijnglazen nemen zij mee. Ondertussen raak ik aan de praat met de dames achter mij. Ze zijn zeer te spreken over Lissabon, het weer en de gegrilde vis die ook zij hebben gegeten. Als zij vertrekken, vertel ik desgevraagd dat ik uit Amsterdam kom, waarop zij enthousiast reageren. Terwijl ik aan mijn bica met een leite creme zit, komt de blanke man terug naarbinnen. Van de Amerikaanse dames heeft hij in het voorbijgaan gehoord dat ik uit Amsterdam kom. Vindt hij een geweldige stad waar hij onlangs heeft opgetreden. Hij vertelt over Paradiso en het Metropole orkest. Dat hij Chip Crawford heet en dat hij de vaste pianist is van die andere man, de jazz zanger Gregory Porter. En of ik zin heb om een glaasje wijn met ze te komen drinken. Dat heb ik. Buiten word ik aan de in korte broek gestoken zanger voorgesteld. Gisteravond heeft hij een concert gegeven in het Centro Cultural de Belém, en vanavond zingt hij in Oporto. We praten over jazzmuziek, en over het feit dat mijn dochter saxofoon speelt in een bigband. En dan maakt de tourmanager een foto van ons drieën, zittend voor het eethuisje. Ik beloof dat ik bij gelegenheid een optreden zal bijwonen.
Als ik later die middag mijn dochter in Amsterdam aan de telefoon heb, vertel ik haar van mijn ontmoeting met de mij onbekende zanger. Nadat zij op Google op de naam Gregory Porter heeft gezocht, belt ze mij direct terug. ‘Pap, je hebt met een wereldberoemdheid kennisgemaakt. Ik heb hem horen zingen in een clip en op een filmpje van het North Sea Jazz Festival. Hij is echt geweldig!’ Zij is instant fan, en haar vader schaamt zich met terugwerkende kracht voor zijn onwetendheid.
Nu, twee jaar later, komt Gregory Porter weer naar Nederland. De kaartjes voor het concert in Paradiso eind deze week heb ik al maandenlang in huis.
(c) Frans Lasès