zondag 25 december 2016


Kerststal

Het Amsterdamse Sint Elisabeth Gesticht - dat vanaf 1960 Huize Elisabeth heette - was gehuisvest aan de Mauritskade/hoek ’s Gravesandestraat. Er woonden invalide en ongeneeslijk zieke vrouwen, veelal oud-wezen. Ze werden verzorgd door de Zusters van Liefde uit Tilburg, die ook in het Maagdenhuis werkten. Onderdeel van het gebouw was een huiskapel, zeg maar gerust een niet al te grote kerk. Ik was er begin jaren zestig een van de misdienaartjes die bij toerbeurt de huisrector assisteerden bij zijn liturgische bezigheden. Een paar keer per week meldde ik mij ‘s ochtends tegen zevenen – nuchter, half slaperig en lijkbleek  – bij zuster Lucia, de kosteres. Dan kleedde ik mij in toog en superplie en deed wat van mij werd verwacht. Na de mis stond er voor de misdienaar-van-dienst steevast een liefdevol gedekte ontbijttafel klaar: krentenbol, sneetjes wittebrood, diverse vleeswaren, een gekookt ei en een goed gemutst potje thee. Zo uitgebreid ging dat niet bij ons thuis, en al helemaal niet door de week. Maar dit terzijde. Na het ontbijt haastte ik mij dan op de fiets naar school. Op zondagen vóór de hoogmis mocht ik wel eens de kapelklok ‘doen’. Groot was de sensatie als ik door aan het touw te trekken de klok in het torentje liet beieren. Oneindig trots was ik dan. Immers, dat het weldra tijd was om op de knieën te gaan, wist iedereen dankzij mij. Aansluitend bracht ik de niet-bedlegerige bewoners in hun rolstoelen  naar de kapel. Die van de 3e klasse vanaf hun gratis slaapzaal, die van de 2e en 1e klasse haalde ik op van hun dure pensionkamers. Na de plechtigheden reed ik ze weer veilig terug, wat mij in het ene geval snoep en in het andere geval niet zelden extra zakgeld opleverde. Als alle inwonenden aan hun zondagse kerkverplichtingen hadden voldaan, was het de beurt aan de Italiaanse - toen nog - gastarbeiders. Onder aanvoering van Don Fabio baden zij in het Italiaans tot de veeltalige God. Don Fabio wilde dat ik ook zíjn dienaar werd, iets wat ik als eervol beschouwde. Ik voelde mij gezegend en leerde mijn eerste Italiaanse woordjes. Maar mijn allergrootste wens was het helpen inrichten van de kerststal, sinds mensenheugenis een taak die exclusief was voorbehouden aan zuster Lucia. Na veel bidden en smeken van mijn kant stemde zij er uiteindelijk mee in het voor één keer samen met mij te doen. De dag voorafgaand aan Kerstmis zou het gaan gebeuren. Al nachten ervoor droomde ik van het opbouwen van de stal en het tot indrukwekkende rotspartijen verfrommelen van rotspapier. In gedachten was ik druk doende met het steeds weer opnieuw uitpakken en opstellen van de beeldengroep. Stijf van de adrenaline stapte ik die bewuste kerstzaterdag op het afgesproken tijdstip de kapel binnen. Maar nog voor de deur achter mij dichtviel, zag ik het. Even bleef ik als aan de grond genageld staan. Ik kon mijn ogen niet geloven. Daar, voor in de kapel, aan de linkerkant, stond de levensgrote kerststal, al volledig opgebouwd en ingericht. Een rotswand onttrok het Maria-altaar aan het zicht. Aarzelend en vechtend tegen mijn tranen liep ik er naartoe. Tot het kindje kon ik mij niet wenden, dat lag volgens goed gebruik nog niet in de kribbe, dus vloekte ik hartgrondig in mijzelf. Huilend van teleurstelling en vol verontwaardiging over zoveel onrecht rende ik naar buiten, om mij vervolgens nooit meer bij zuster Lucia, een Zuster van Liefde, te melden. Een misdienaartje ging met vervroegd emeritaat.
Twee decennia later, in 1982, veranderde Huize Elisabeth in ‘Sleep-in’ en heet tegenwoordig ‘Hotel Arena’. De kapel doet dienst als discotheek. God straft niet altijd onmiddellijk.
(c) Frans Lasès

zondag 11 december 2016


Ontgoocheling

In het huwelijk treden doe je over het algemeen slechts een paar keer in je leven. Dus als je het doet, maak je er iets van. Ter voorbereiding op de heuglijke dag hebben wij op het stadhuis een bespreking met de trouwambtenaar. We nemen de plechtigheid door en hebben wat vragen. Een ervan is of de officiële huwelijkstekst per se door de ambtenaar dient te worden uitgesproken. Dit blijkt niet het geval, ieder ander zou het in principe kunnen doen. Ik zie mogelijkheden. De man is zo vriendelijk mij de uitgeschreven zinnen mee te geven. Aan Wim T. Schippers doe ik het verzoek om van tevoren de tekst bij mij thuis te komen opnemen, met de stem van Ernie graag (Ghie! Ghie! Ghie!) - de trouwzaal is door Wim ingericht, vandaar. Hij doet het met plezier.
De ochtend van de huwelijksdag verloopt niet geheel vlekkeloos. Tot droefenis van mijn zoon wordt het door hem bestelde feestontbijt een uur te laat en zonder excuus bezorgd. Wanneer ik even later van de banketbakker terugrijd naar huis kom ik vast te zitten in het verkeer. Iets in mij zegt dat het vervoeren van een bruidstaart geen dringende reden is om over de trambaan te gaan rijden. Ik vloek mijzelf tot kalmte. Als ik eindelijk thuis arriveer, vind ik mijn aanstaande bruid in tranen. Nu al? denk ik. Maar dan zie ik in haar ene hand een hakloze schoen en in de andere een schoenloze hak. De kostbare aanschaf is niet loopbestendig gebleken. Met moeite en een hamer weet ik het probleem provisorisch op te lossen. Voorzichtigheid is nu geboden, dat gesprekje met Jan Jansen komt nog wel. Ik zet een verse bos rode tulpen in een vaas en overhandig die als bruidsboeket aan mijn lief. Het staat haar beeldig.
Bij onze verlate aankomst in de trouwzaal ontdekken we dat de genodigden er al hebben plaatsgenomen. Nadat de Ambtenaar der Burgerlijke Stand  zijn welkomstpraatje heeft gehouden, start hij op mijn verzoek de Wim T. tape. Weldra klinkt de stem van Ernie door de zaal. De aanwezigen kijken elkaar fronsend aan. Dan is het moment aangebroken waarop het bruidspaar naar voren wordt geroepen. De ambtenaar informeert naar de ringen. Ik laat hem weten dat ik eigenlijk nog een cake had willen bakken, maar dat daarvoor de tijd ontbrak. Of hij het goed vindt dat ik het ter plekke doe. Heeft-ie geen bezwaar tegen. En of hij mij daarbij wil assisteren. Het is hem een eer en genoegen. Hierop haal ik een meegebracht groengeruit keukenschortje tevoorschijn dat ik hem omdoe. Ook heb ik een koperen pan-met-deksel bij me zoals goochelaars wel gebruiken. Alleen de benodigde ingrediënten ontbreken. Een prop papier dient ter vervanging. Ik verzoek mijn keukenhulp het papier aan te steken en de vlammende pan af te sluiten. Hij doet wat hem wordt gevraagd. Nu komt het moment suprême. Zo dadelijk, na het wegnemen van het deksel, zal ik zeggen dat de cake helaas is mislukt, en dat in plaats daarvan de trouwringen tevoorschijn zijn gegoocheld. Zo heb ik het immers voorbereid. Aan de bruid de eer de pan te openen. Maar als zij het deksel optilt, staren we naar een lege bodem. Ik zak door de grond. Waar zijn die ringen verdomme? Hoe kan het dat mijn zorgvuldig uitgedachte truc volledig de mist in gaat? Na mij een poosje in opperste verwarring te hebben gelaten, haalt de ambtenaar doodleuk de ringen uit zijn zak. Hij was van mijn plannetje op de hoogte en had ze vooraf stiekem uit de geheime dubbele bodem gehaald.
Je reinste huwelijksbedrog, dat is het!
(c) Frans Lasès

zondag 27 november 2016


Sinterklaas aan Zee

Onze buurvriend wordt vijftig. Zijn zus wil het groots aanpakken in een strandpaviljoen bij Camperduin. Zij denkt aan een surprise party, met pannenkoeken en chocolademelk. Warme chocolademelk, want het feest is begin december. Aan mij het verzoek een visite door de Goedheiligman te organiseren. Onmiddellijk denk ik aan mijn zwager. Ik bel hem op. Zonder aarzelen zegt hij toe het eervolle klusje te zullen klaren. Sterker nog, zijn vrouw en dochter willen hem graag als Pieten vergezellen. Boeking geregeld.
Dan is het 5 december, de verjaardag van de onwetende buurvriend. Ik parkeer mijn auto zo dicht mogelijk bij de feestlocatie. De striemende regen heb ik niet besteld. Het is koud en guur. Een onstuimige zee. Hoge golven worden schuim gekopt op het strand geworpen. Half stukgewaaide vlaggen staan strak. In het paviljoen is het behaaglijk, maar de grote ruimte blijkt niet in verhouding te staan tot het comité van ontvangst. Slechts een handvol  familieleden en vrienden heeft het winterweer getrotseerd. Als de vijftigjarige arriveert – hij is onder valse voorwendselen naar de kust gelokt – klinkt een mager welkomstapplaus. Bij de aanblik van het onverwachte gezelschap wil het feestvarken stantepede rechtsomkeert maken. Met veel moeite kan zijn zus hem ervan overtuigen dat het allemaal leuk bedoeld is. Hij zwicht. De pannenkoeken en chocolademelk kunnen doorkomen. Terwijl de jarige aarzelend wordt toegezongen, onderhoud ik telefooncontact met de geprogrammeerde eregasten. Die hebben zich in een vakantiehuisje-aan-zee geschminkt, zich in een huurkostuum gehesen, en zijn inmiddels onderweg. In de zaal is het opvallend rustig. Ondanks de meegebrachte slingers en ballonnen wil het feest nog niet losbarsten. Ook de uitgedeelde papieren Sinterklaasmijtertjes helpen niet. Zelfs een vrolijke toespraak op rijm maakt de sfeer niet levendiger. Wel raken de borden met pannenkoeken gestaag leger. Ondertussen vraag ik mij af waar het Spaanse bezoek blijft. Ik bel de Sint. Die is bepaald niet geamuseerd. Hij laat mij weten richting strandpaviljoen te lopen, maar door de tegenwind nauwelijks vooruit te komen. Zijn mijter is al tot driemaal toe afgewaaid en de Pieten zijn een losgeraakte wenkbrauw aan het narennen. Tot nu toe zonder succes. Toch verzoek ik hem gezwind tegen het raam te kloppen. Niet lang erna wordt er overdonderend hard op de deur gebonsd. Voorafgegaan door een wild dansend en luid zingend rondborstig Pieten duo  maakt de Goedheiligman zijn opwachting. Ik zie dat de mijter gedraaid op zijn hoofd staat, en dat er vanonder zijn te korte rode toga spijkerbroekspijpen steken. Het ontbreken van de linker wenkbrauw heeft hij met een natgeregende haarlok gemaskeerd. Hij neemt de jarige op schoot en leest uit Het Grote Boek de door mij geleverde teksten voor. Amper  verstaanbaar, want zijn snor zakt telkens voor zijn mond. De mijter blijkt een maatje te klein, bij de geringste beweging glijdt deze van het bisschoppelijke hoofd. Het is onduidelijk of de feestvierders het hoog bezoek hebben opgemerkt. Reacties van hun kant komen er niet. Als de Pieten een liedje inzetten, voelt geen van de aanwezigen zich aangespoord. Na een kwartiertje laat de Sint weten nog een druk programma voor de boeg te hebben, en verdwijnt met zijn zwart geschminkte paranimfen door de achterdeur.
Wanneer ik tegen de avond naar huis rijd, zit er onder de zwaaiende ruitenwisser iets waarin ik een witte wenkbrauw herken.
(c) Frans Lasès

zondag 13 november 2016


In de Gloria

Ben ik in Lissabon, dan moet ik van mijzelf altijd minimaal één keer naar Cervejaria da Trindade. Niet omdat je er nou zo uitzonderlijk goed kunt eten. Het is vooral de aangename ambiance van dit oorspronkelijk 13e eeuwse klooster – later bierbrouwerij – die mij aantrekt. Zo zijn de wanden van de eetzalen bekleed met fraaie azulejo tableaus waarop de jaargetijden en de elementen worden verbeeld. De locatie is op een plezierige manier te bereiken door bij Praça dos Restauradores de elevador Gloria te nemen. Dit authentieke trammetje herinnert mij aan de Amsterdamse  blauwe trams uit mijn kinderjaren. Het verschil is alleen dat deze slechts uit één enkele wagon bestaat en dat het je steil omhoog brengt naar de wijk Bairro Alto. Ik heb een plaatsje op een van de banken langs het raam. De krappe ruimte vult zich al snel met een mengeling van Lisboëten en toeristen. Een groepje van drie Belgische pubermeisjes moet het ritje naar boven staand in het gangpad maken. Als het voertuig zich in beweging zet, zie ik een van hen - zij draagt een baseballpetje - nadrukkelijk om zich heen kijken. Niet veel later roept zij met Vlaamse tongval: ‘Spreekt hier iemand Nederlands?’ Er volgt geen antwoord. Ik op mijn beurt doe alsof mijn neus bloedt. Het petje vervolgt: ‘Mooi, dan kunnen we dus alles hardop zeggen. Hier, die man bijvoorbeeld,’ zij kijkt mijn kant op, ‘met z’n mooie paarse sjaaltje en zijn nette puntschoenen.’ In mijn ooghoeken zie ik nu ook haar vriendinnen naar mij kijken. Mijn blik houd ik zo neutraal mogelijk, mijn handen losjes gevouwen. ‘Hij weet niet dat wij het over hem hebben,’ zegt een ander met een hoog stemmetje. ‘Kijk, zit-ie figuurtjes te maken met zijn vingers, wat zoet.’ Dan gebeurt wat ik al enigszins verwachtte, mijn telefoon gaat. ‘Zeker z’n geliefde,’ zegt het petje. Ik zie dat mijn zoon mij belt. Hij is, zo weet ik, net terug van een reis. Om de meisjes in de waan te laten dat ik hen niet versta, druk ik het inkomende gesprek vlug weg. ‘Nee, het is zijn vrouw,’ weet het hoge stemmetje. ‘Daar heeft-ie nu even geen zin in.’ Een derde, met een rugzak om, doet giechelend ook een duit in het zakje. ‘Ja, die mag natuurlijk niet weten dat hij met zijn vriendin in Lissabon zit.’ De drie proesten van de lach. Dan heeft Gloria het eindpunt bereikt. Ik loop achter de meisjes aan naar buiten en tik degene die het hoogste woord had op de schouder. ‘De volgende keer zou ik een beetje opletten wat ik allemaal zeg.’ Het petje verstijft van schrik. Ineens heeft zij geen tekst. ‘Zie je nou wel,’ zegt het hoge stemmetje, ‘ik dacht al zoiets.’ Het drietal heeft plotseling grote haast om weg te komen. Ik  pak mijn telefoon en leg mijn zoon uit waarom zijn vader hem daarnet zo harteloos wegdrukte.
(c) Frans Lasès         

        

zondag 30 oktober 2016


Hersengebruik

Van de ene op de andere dag je vaste baan als videografisch vormgever bij de NOS opzeggen zonder vervangend werk te hebben. Het is een impulsieve daad slechts voorbehouden aan een gek of aan iemand die zijn hart volgt. Kennelijk heb ik van beide wel iets. Als je vervolgens bij de telefoon vergeefs gaat zitten wachten op opdrachten, en je bankrekening van kleur verschiet, is het tijd je hersenen te gebruiken. Op een dag doe ik dat zelfs letterlijk. Een beetje uit balorigheid teken ik hoofden met ontblote hersenen. Ik maak er een aantal variaties op. Bij sommige laat ik het hoofd weg. Al schetsend doen mijn éigen hersenen een trouvaille. Verrek! Bingo! Het resultaat prik ik tegen mijn studiowand en laat het verder ongemoeid. Totdat vriend en collega R van R langskomt en mij dringend adviseert ‘er iets mee te doen.’ Om hem niet teleur te stellen, ga ik tot actie over. Ik bel een Twentse ondernemer in relatiegeschenken en laat hem weten een steengoed idee te hebben. Nee, dat ga ik natuurlijk niet door de telefoon prijsgeven. Omdat hij over twee dagen toevallig in Amsterdam moet zijn, vindt hij het onzin als ik helemaal naar Enschede afreis. Hij stelt voor af te spreken in het Hilton hotel waar hij steevast verblijft als hij voor zaken de hoofdstad aandoet. Een ontmoeting bij snackbar Sabrina was mij liever geweest, want aan geld ontbreekt het mij nu juist. In hoog tempo begin ik de ideekrabbel tot een presentabel voorstel uit te werken. Op de afgesproken namiddag stap ik met mijn mapje onder de arm lichtelijk onzeker het Hilton binnen. Hoe zal hij straks reageren? Het is vrij druk in de lounge. Maar tussen de strakke pakken valt mij al snel de aangekondigde groengeruite blazer op. Na een introductie over en weer, en een door de blazer aangeboden whisky, is het moment suprême daar. Ik open mijn mapje en toon hem de afbeelding van mijn braincap: een hersenschors met een zonneklep. Niet meer en niet minder. ‘Doe snel dicht!’ is zijn onmiddellijke reactie. Schichtig kijkt hij om zich heen. ‘Heeft iemand dit gezien?’ Dat is niet het geval. ‘Mooi! Ik geef je er vijf duizend gulden voor. Wil je zelf de werktekening maken, of zal ik dat regelen?’ Omdat ik stiekem problemen voorzie ten aanzien van de technische uitvoering, zeg ik dat graag aan een ander over te laten. ‘Oké, wat jij wilt. Morgen staat het geld op je bankrekening.’ Ik spring een gat in de lucht. Jaren later zal Hondje Herman vanaf het zelfde hotel een sprong in tegengestelde richting wagen, maar dit terzijde. De blazer blijkt niet te bluffen, daags erna kan ik over het geldbedrag beschikken.
Ruim twee decennia verstrijken. Ondertussen verneem ik taal noch teken, noch van de man noch van de pet. Maar als ik niet zo lang geleden een boekenwinkel bezoek, valt mijn oog op het Handboek psychische stoornissen. En jawel! Als koper ervan krijg  je - bij wijze van uitgeversgeste – een fraaie braincap erbij cadeau. Een pet die veel meer mensen zou passen.
(c) Frans Lasès

zondag 16 oktober 2016


Hondje Herman

Het is halftien in de ochtend. Hij zou er om negen uur zijn. Misschien gisteren laat gemaakt. Nog maar even wachten. Om tien uur besluit de producer om manager Koos te bellen. Die laat ons weten hem zojuist aan de telefoon te hebben gehad. Hij is onderweg. Mooi, dan zal hij zo wel komen. Maar om elf uur heeft hij nog altijd zijn neus niet laten zien. De cameraman wil de boel inpakken en vertrekken, hij vindt het ‘de waanzin ten top’. Met veel moeite kan ik hem tegenhouden. Uren later, tegen halftwee, wordt er aan de studiodeur gebeld. Door de intercom klinkt de stem van Herman Brood: ‘Klopt het dat men hier in verwachting is van mij?’ En zo zit de rockster - zonnebril, admiraalsuniform-met-pet, vijf horloges om zijn pols - na wat opstartprobleempjes toch écht te tekenen. Naast hem een batterij kleurenviltstiften en een fles crème de menthe. Hij illustreert mijn - door Jan Wolkers voorgelezen - dierenverhalen. Ze zijn onderdeel van een Villa Achterwerk programma dat ik maak. Hermans verrichtingen worden door een verticaal opgestelde camera vastgelegd. Bij elk nieuw vel papier dat ik voor hem neerleg, neemt hij een paar flinke teugen uit de fles, en vertel ik hem wat de bedoeling is. Nu graag Biggetje Bennie in de armen van zijn mama. Herman maakt er een aandoenlijk plaatje van. En nu een boerderij met een weiland in de voorgrond. Als hij na een paar minuten tekenen achterover gaat zitten, vraag ik wat er is. ‘Klaar!’ roept hij. ‘Ja, een boerderij,’ zeg ik, ‘maar ik heb ook een weiland besteld,’ Hierop zet hij met een groene viltstift één minuscuul streepje. Ik maak bezwaar. Waarop Herman zegt: ‘Het gras is net gemaaid, ziet u.’ Op een ander vel papier tekent hij, naast het door mij verlangde Poesje Paulien, een drietal cowboys te paard. Ik laat hem weten dat daarover niets in de tekst staat. Meteen tekent hij er een tekstballon bij met daarin: Let maar niet op ons. Enkele illustraties worden ongevraagd opgevrolijkt met neerstortende vliegtuigen. Tussen de bedrijven door signeert hij de blote buik van een plotseling in de studio opduikende vrouwelijke fan. Na een middag tekenen is hij moe en wil hij even naar huis voor een versnapering. Maar we zijn nog lang niet klaar. ‘Ik nodig jullie uit voor een etentje bij mij in Dante. Daarna komen we hier terug en maak ik het af. Deal?’ Deal! We stappen in een taxi en rijden gevieren – Herman, de producer, de cameraman en ikzelf – naar het grand café/restaurant aan het Spui. ‘Neemt u vooral iets te drinken. Ik keer dadelijk weder.’ En Herman verdwijnt in de lift naar zijn woonatelier. Als hij na een uur nog niet is teruggekeerd, besluiten wij alvast de bestelling te laten opnemen. Omdat we er bij zeggen haast te hebben, staan de gerechten sneller dan verwacht op tafel. Wij klinken op de goede afloop. Herman zullen wij die avond niet meer terugzien. Een stevig telefoongesprek met manager Koos is geboden. Er volgt een harde toezegging van zijn kant: morgenochtend komt Herman terug. Zeker weten? Honderd procent! De volgende ochtend negen uur. Geen Herman. Weer bellen met Koos. ‘Herman is heel verdrietig. Het gaat niet goed met zijn hond Iggy. Hij heeft een ampul van zijn baasje te pakken gekregen en stuk gebeten. En nu ligt-ie te schuimbekken. Maar ik zal hem zo snel mogelijk sturen. Herman bedoel ik.’ Rond het middaguur, we hebben de hoop al bijna opgegeven, stapt Herman - deze keer in gezelschap van vriend/biograaf Bart Chabot - de studio in. Ik vraag mij af of hij in staat is te werken. Maar als hij Gansje Gonnie met een krulstaart tekent, weet ik dat hij er weer helemaal bij  is.
(c) Frans Lasès

zondag 2 oktober 2016


Vortragsveranstaltung

Of ik binnenkort een lezing wil komen geven op een ArtEZ Academie voor Art & Design. Onmiddellijk heb ik een schrikbeeld voor ogen: München! Ik zal het toelichten.
Een poosje geleden alweer word ik door das Typographischen Gesellschaft München uitgenodigd om tijdens een van hun bijeenkomsten een voordracht te verzorgen. En dan graag over het thema Typographie und Elektronik. Geen probleem, met plezier. Ik schrijf een tekst – in het Engels, want mijn 9 voor Duits is in München hooguit de helft waard. Op de dag zelf doe ik een dvd met verzameld werk in mijn tas en ga met de trein naar Schiphol. Daar schuif ik aan in de incheckrij. Als een passagier vóór mij haar paspoort tevoorschijn haalt, krijg ik een hartverzakking. Niet bij me. Glad vergeten. In paniek ren ik naar buiten en laat mij in een halfuur per taxi naar huis scheuren. Ondertussen bel ik naar het thuisfront met het verzoek klaar te gaan staan met het document. Bij aankomst wens ik even niet te horen dat het ‘ongelooflijk stom’ van mij is. In hoge snelheid en mét paspoort opnieuw richting Schiphol. De taxichauffeur is bereid het gaspedaal nog verder in te drukken. Maar de tijdswinst wordt door een file teniet gedaan. Ik arriveer te laat. Pas over drie uur kan ik op een volgende vlucht. Dit is zo’n moment waarop een mens liever dood is. Wat er dan allemaal in een hoofd omgaat. Tussen aankomst in München en aanvang lezing zit krap een uur. Dat ga ik nooit redden. Ik breng mijn contactpersoon van het Gesellschaft telefonisch op de hoogte. Zij ziet de ernst van de situatie in, zo blijkt in de aankomsthal van Flughaven München. Zodra ik door de glazen schuifdeuren stap, stuit ik op een nerveus ogende middelbare dame. In haar handen een bordje met mijn naam. Ik word Herzlich willkommen geheten en al rennend naar de uitgang geleid. Tijdens onze sprint laat zij mij tot mijn geruststelling weten dat het publiek al in de zaal zit te wachten. Haar auto heeft zij niet ongestraft voor de deur kunnen parkeren. ‘Es tut mir leid, entschuldigung’ stamel ik als zij de bekeuring onder de ruitenwisser vandaan haalt. Na een dollemansrit over de snelweg komen wij in het drukke stadscentrum. Oranje stoplichten negerend en veelvuldig gehinderd door opstoppingen bereiken wij eindelijk onze bestemming. Even een kalmeringspilletje op het toilet, een nat lapje over mijn gezicht en ik betreed de zaal. Daar krijg ik de schrik van mijn leven. Ik sta in een bierhal. Qua akoestiek waan ik mij in een volgepakt zwembad. Maar waar ik ook kijk, zie ik bierdrinkend publiek aan lange tafels. De kleden erop rood/wit geruit. Rondborstige vrouwen in Beierse klederdracht lopen af en aan met enorme pullen bier, in beide handen drie tegelijk. Ik haal diep adem en loop naar het katheder. Ook voor míj staat er bier klaar. Na een introductie door de contactdame steek ik van wal. Tijdens mijn praatje gaat de bierverstrekking in de zaal onverminderd door. Ik maak mezelf wijs dat ik het niet zie. Het verbaast mij dat na mijn anderhalf uur durende lezing-met-lichtbeelden de vragen in het Duits worden gesteld. Ik beantwoord ze consequent in het Engels. Als ik dit na afloop tijdens het etentje met de contactdame ter sprake breng, zegt zij schuchter: ‘Weet u, eigenlijk gingen wij ervan uit dat u de lezing in het Duits zou houden. De meesten hier zijn het Engels niet machtig.’
De voordracht op de ArtEZ academie kan ik in het Nederlands houden. En, zo wordt mij verzekerd, er zal ondertussen geen bier worden getapt. Toch denk ik er nog even over na.
(c) Frans Lasès