zondag 7 oktober 2018


Rijksmuseum                                                                                                                                           
Wanneer ik vanaf het Museumplein richting Rijksmuseum loop, werp ik een blik op het geveldoek boven de doorgang. De haken die ik destijds ten behoeve ervan in de muur heb laten slaan, doen tot mijn genoegen nog altijd dienst. In gedachten ben ik meteen terug in 1990. Mij wordt gevraagd of ik de grote vijfjaarlijkse tentoonstelling wil vormgeven die in het Rijks wordt gehouden. Die zal deze keer gewijd zijn aan de Venetiaanse vedute. Drieënvijftig stadsgezichten van onder anderen Canaletto, Bellotto en Guardi zullen voor de gelegenheid naar Amsterdam komen. Zonder enige ervaring met het vormgeven van tentoonstellingen ben ik voor een oriënterend gesprek ten burele van de curator en de directeur presentatie van het Rijksmuseum. Om mij een indruk te geven van de omvang van de expositie word ik in de betreffende vleugel rondgeleid. Het gaat om vijf zalen, veel groter en vooral hoger dan in mijn herinnering. De schrik slaat mij om het hart. Hoe ga ik dit aanpakken? Wat mij nog het meest tegenstaat zijn de deprimerende met grauw jute bespannen wanden. Hier valt voor mij weinig eer te behalen. Na de rondleiding wil men weten of ik de opdracht aanneem. Ik denk: Nee, vooral niet aan beginnen! Maar tot mijn schrik zeg ik: ‘Ja, het lijkt mij een mooie uitdaging. Ik wil dan wel de wanden per zaal een andere kleur geven,’ bluf ik. Dat gaan ze nooit goed vinden, is mijn stellige overtuiging, want te revolutionair. ‘Ho, wacht even!’ is dan ook de reactie. ‘Alle wanden in het museum zien er sinds mensenheugenis uit zoals zij er uit zien.’ ‘Hoog tijd dus voor een opfrisbeurt,’ werp ik tegen. ‘Ik kan zorgen dat het één groot feest wordt en dat de kunstwerken beter tot hun recht komen.’ Na stevig aandringen van mijn kant, gaat het licht langzaam op oranje: ‘Kom maar met een voorstel dan.’
In het Venetië van de achttiende eeuw werden stadsgezichten soms aan de buitenmuren van palazzi opgehangen. Dit gegeven gebruik ik als uitgangspunt voor mijn ontwerp: door de binnenwanden als buitengevels te beschouwen, kunnen bezoekers door een abstract Venetië wandelen. Ik stel een kleurenpalet samen met voor elke zaal een andere mediterrane kleur. Denk daarbij aan terra, geeloker, olijfgroen. De boeiboorden worden hemelsblauw. Met het plaatsen van zwart-wit betegelde praktikabels, meerpalen en rode vlaggenmasten wordt de suggestie van pleinen en terrassen gewekt. Langs de wanden komen verhoogde trottoirstroken die als bijschriftdrager en tevens als bezoekersbarrière dienen. Tot mijn grote vreugde kan ik de opdrachtgevers met het ontwerp overtuigen. Tijdens de perspresentatie spreken zij van ‘het vierenvijftigste kunstwerk’. Om publiek naar het museum te trekken, stel ik voor een groot rood doek tegen de buitengevel aan te brengen met in gele letters Schilders van Venetië. ‘Ho, wacht even! Je kunt niet zomaar bevestigingshaken in een rijksmonument slaan. Dat gaat de Rijksbouwmeester nooit accepteren.’ Die blijkt het echter juist een goed idee te vinden en ziet onmiddellijk mogelijkheden voor hergebruik. Met dank aan de Venetiaanse schilders worden potentiële bezoekers van het Rijksmuseum al 28 jaar lang geattendeerd op lopende tentoonstellingen.
(c) Frans Lasès

Geen opmerkingen:

Een reactie posten