zondag 12 juni 2016


Zo leer je tekenen

Als zesdeklasser van de lagere school was ik heilig van plan een alom gerespecteerd man te worden. Mijn heeroom Jo, die als missionaris heidenen bekeerde in Brazilië, diende hierbij als voorbeeld. Ik zou priester worden en de eer van de familie hoog houden. Terwijl andere jongens op straat voetbalden, trainde ik mijzelf in godvruchtigheid. Mijn slaapkamer - die ik deelde met mijn oudere broers, en waarin je na koude winternachten getrakteerd werd op een ijsbloemenhulde tegen de ruiten, zo’n kamer dus - bouwde ik regelmatig om tot huiskapel. Daar legde ik de kiem voor mijn gedroomd priesterschap. Omringd door kerkelijke parafernalia droeg ik er op woensdagmiddagen in toog en kazuifel de mis op. Een door mijn vader met zijn mooiste duif gewonnen prijsbeker diende hierbij als ciborie. King pepermuntjes waren de hosties. Zo nu en dan wist ik een zusje over te halen mijn misdienaar te zijn. De stap naar het kleinseminarie was niet meer zo groot.
En zo zat ik – twaalf jaar oud en in korte broek gestoken - in de gym-nasiumbanken van MSC Missiehuis Driehuis. Ondanks mijn klerikale training viel het kloosterleven mij niet licht. Elke ochtend om zeven uur wierp ik mij op de knieën in de kapel, om twaalf uur bad ik er het angelus, om vijf uur het rozenhoedje. De rest van de dag studeerde ik, tijdens de reguliere lesuren, maar ook aansluitend en na het avondeten. Als de bel ging, mocht ik recreëren. Haastten mijn klasgenoten zich als door Pavlov aangestuurd naar de biljart- of tafeltennistafel, dan pakte ik mijn tekendoos. Tekenen deed ik het liefst. Bovendien was ik graag op mijzelf, alles samendoen gaat snel vervelen. Ik tekende stillevens, Amsterdamse grachtenhuizen en wilde zwijnen in het bos. Ook Jezus heb ik dikwijls aan het kruis getekend. Maar aan blote meiden waagde ik mij niet. Men zou mij zien aankomen, op een seminarie! Raffinement was geboden.
Het liep tegen mijn verjaardag. Bovenaan het verlanglijstje zette ik een informatief Prisma-pocketboekje over het tekenen van het naakte vrouwelijk lichaam. Ik vermeldde er bij dat de paters er geen bezwaar tegen hadden, dat zou mijn ouders over de kuisheidsstreep trekken.
En inderdaad, helemaal onder in het verjaardagpakket vond ik het: Zo leer je tekenen, door Tjomme de Vries. In kleinere letters: Met tal van voorbeelden. Wat een sensatie! Alleen moest het nog wel door de controle. Alle boeken die je als AMSC’er (Aspirant Missionair du Sacre Coeur) wilde lezen, werden eerst door pater rector gekeurd. Bij geachte geschiktheid zette hij er een stempel in: Exlibris. Over het algemeen ging dat stempelen probleemloos, maar met dit boekje wist ik het niet zeker. Na een paar dagen trok ik de stoute schoenen aan en stapte naar de rector. Nadat hij het van voor tot achter aandachtig had bekeken, zei hij: ‘Nou Frans, als jij dit boekje uitsluitend gebruikt waarvoor het bedoeld is, zet ik er met plezier een stempel in. En,’ zo voegde hij eraan toe, ‘houd me op de hoogte van je vorderingen.’
Ik heb er wel eens iets uit getekend, allicht, maar meestal lag het onder mijn kussen. En als iemand mij ermee betrapte, kon ik heel gemakkelijk de legaliteit ervan aantonen.
Na anderhalf jaar hield ik het seminarie - en daarmee het celibaat - voor gezien. De kapel doet inmiddels al decennialang dienst als sportzaal voor revaliderende mariniers.
(c) Frans Lasès


zondag 5 juni 2016


Liber amicorum

Oom C wordt negentig jaar. Dit heuglijke feit zal in een Friese stolp- boerderij bij hem in de omgeving groots worden gevierd. Hij komt op het lumineuze idee mij als ceremoniemeester te vragen. Mijn optreden in een vergelijkbare functie bij het afscheid van een goede vriendin heeft hierbij overduidelijk een rol gespeeld. Met ‘het is mij een eer en genoe-gen’ neem ik de verantwoordelijke taak op mij. Omdat het fenomeen vriendenboek weinig bekendheid geniet in C’s kringen, lijkt het mij een passend gezamenlijk geschenk. Alle vierentachtig gasten stuur ik de uitnodiging een bijdrage te leveren in de vorm van één pagina per persoon. Het staat eenieder volkomen vrij er een eigen invulling aan te geven. Ervaringsdeskundig als ik ben, laat ik weten alle werkstukken graag twee weken voor het feest in mijn brievenbus te willen aantreffen. Op de dag van de deadline zijn er drie pagina’s binnen: die van mijn vrouw, mijn dochter en van mij. Wanneer na enkele dagen de collectie niet verder is aangevuld, besluit ik een herinnering rond te sturen. Daarop beginnen de pagina’s van familieleden en vrienden gestaag binnen te druppelen. De een wenst C een lang en gelukkig leven toe, de ander komt met anekdotes op de proppen. In poëtische uitingen wordt meer dan royaal gebruik gemaakt van de dichterlijke vrijheid. Het proza is grensverleggend dan wel experimenteel. Sommige genodigden ver- luchtigen hun tekst met een bloementekening of een foto van zichzelf. Anderen grijpen naar het betere knip- en plakwerk. Maar alle bijdragen getuigen van veel waardering en liefde jegens de jarige in spe. Per opengemaakte envelop gaat mijn verwondering crescendo. Tot voor kort kende ik slechts één kant van oom C. Dat hij zó godvruchtig, onbaat-zuchtig, hulpvaardig en humoristisch is, daarvan had ik hooguit een vermoeden. Er begint zich een steeds completer beeld van hem af te tekenen. Als op zeker moment de telefoon gaat, krijg ik een broos klinkende vrouw aan de lijn. ‘Jo sprekt mei mefrou P. Ik kin dat net hear. Ik sit mei dy arm.’ Even moet ik schakelen. Het Fries verwart mij. Is dit soms mijn zestienjarige dochter die weer eens in een jolige bui verkeert? Ik ben op mijn hoede. Maar al snel begrijp ik dat dit serieus is. De vrouw laat mij weten geen pagina te zullen inleveren. Vanwege een arm die niet meer wil en gelet op haar hoge leeftijd (‘Juster bin ik twa en njog-gentich jier wurden.’) lukt het haar niet iets te fabriceren. Maar, zo verzekert ze mij, zij is altijd goed geweest met buurman C, en de kin-deren hebben samen in de fanfare gespeeld. Dus stel ik voor, gebruik-makend van deze informatie, die pagina namens haar te zullen maken. Zij vindt het een goed idee. Enkele dagen voor het feest stuur ik een tiental nog altijd in gebreke gebleven gasten een tweede herinnering.   Als er op de allerlaatste dag toch nog pagina’s binnenkomen, kan het stapeltje - voorzien van een omslag – eindelijk worden ingebonden.   Oom C voelt zich tijdens de high tea in Gasterij de Wâldwei jariger dan alle negenentachtig verjaardagen ervoor. Het liber amicorum vindt hij het mooiste cadeau dat hij zich had kunnen wensen. Na het Lang zal ie leven drukt een zestiger-in-joggingpak mij terloops een losse pagina in de handen. ‘Kan onze  bijdrage ook nog in het boek?’  
Al is Fryslân plat, it hat syn hichtepunten. 
(c) Frans Lasès

zondag 29 mei 2016


Ex  

Dan is het herfst 1980 en ben je ineens als man-alleen weer op zoek naar woonruimte. Daar sta je dan. Waar ga je dan? Ik vraag vriend en collega Ron zijn ogen en oren de kost te willen geven. Niet lang erna belt hij mij enthousiast op. Een kennis van hem, de zoon van een popu-laire journaalpresentator, heeft hem verteld dat zijn vaders ex in een te groot huis aan de Amsterdamse Churchilllaan woont. En dat de door haar aan een student verhuurde zolderetage-met-vrije-opgang snel beschikbaar komt. Misschien is dat iets. Daags erna zit ik tegenover de alleenstaande ex in haar klassiek ingerichte woonkamer. Ik schat haar achter in de veertig en door de wol geverfd. Na enig aftastend gesnuffel van beide kanten besluiten wij het inwoonavontuur aan te gaan. Ze geeft mij een setje van drie sleutels mee. Met de vertrekkende student regel ik de overname van twee leunstoelen en een wekkerradio. Het weekend erop verhuis ik naar de chique Churchilllaan. Mijn woonruimte bereik ik door eerst de hoge stenen buitentrap naar de bel-etage op te gaan. Boven aangekomen, open ik de toegangsdeur met de eerste sleutel.    Via de binnentrap kom ik op de woonetage van mijn hospita. De tweede sleutel is van haar voordeur. In de hal erachter bevindt zich de deur naar de zoldertrap. De derde sleutel is van de betreffende ruimte. Ik ben beslist niet ontevreden met mijn nieuwe bestemming. Bovendien mag ik, wanneer ik maar wil, gebruik maken van mijn hospita’s ligbad. De hele ambiance straalt een vertrouwelijke sfeer uit. Wat meer te verlangen?    Er gaan dagen voorbij dat ik de ex van de populaire journaalpresentator niet tegenkom. Als ik op een avond de voordeur van haar appartement niet openkrijg, bel ik aan. Gekleed in peignoir doet zij open. Zij had het nachtslot er al op gedaan. Of ik zin heb om even binnen te komen voor een glaasje. Nee sorry, een andere keer misschien. Ik wens haar nog een prettige avond en verdwijn naar boven waar ik mijn eigen glaasje heb. Na een paar dagen is het weer raak. Deur op het nachtslot! Glaasje? Nee, dankjewel. Snel door naar boven. Als ik mijzelf een glas Jameson wil inschenken, valt het mij tegen hoe weinig nog in de fles zit. Zoveel drink ik niet. Later in de week, wanneer ik ‘s avonds de fles weer ter hand neem, verbaast het mij juist hoevéél whisky erin zit. Valt dat even mee. Toch begin ik aan mijzelf te twijfelen. Voor de zekerheid markeer ik het drankniveau met een streepje op het etiket. De volgende dag loop ik bij thuiskomst linea recta naar de kast en check de whisky. Het bevreemdt mij dat er minder in de fles zit dan het streepje aangeeft. Hoe serieus kan ik mijzelf nog nemen? Ik heb de markering toch goed geplaatst. Om honderd procent zeker te zijn, zet ik nu een streepje met een rode pen. Eens kijken of ik mijzelf in de val kan laten lopen. Ik ga naar bed en houd mij stevig in de gaten. De volgende ochtend wil ik onmiddellijk weten of ik ’s nachts rare dingen heb uitgespookt. Dat blijkt niet het geval. Er zit nog precies evenveel in de fles. Vol zelfvertrouwen ga ik de deur uit voor een nieuwe werkdag. Die avond ben ik razend benieuwd of de hoeveelheid whisky nog op peil is. Tot mijn verbijstering zit er nu méér in de fles dan ‘s ochtends. Ik word gek. Dan schiet ineens door mijn hoofd: ze heeft een extra sleutel! En voor ik het besef, sta ik midden in de woonkamer van de ex van de populaire journaalpresen-tator. Ik laat haar op niet mis te verstane wijze weten met onmiddellijke ingang de huur op te zeggen. De volgende dag sjouw ik mijn spullen de drie trappen af het bestelbusje in. De aangelengde whisky laat ik achter voor mijn ex-hospita.     
(c) Frans Lasès

zondag 22 mei 2016


Breitner

Vanmiddag woon ik een lezing bij in kunstenaarssociëteit Arti et Amicitiae. Deze keer staat George Hendrik Breitner, schilder van onder meer verdwijnend Amsterdam, centraal. De opkomst is ongekend hoog. Ik wurm mij tussen de reeds bezette stoelen door en hoop op een zit-plaats. Uiteindelijk beland ik op de enige nog vrije kruk aan de bar achter in de zaal. Freek Heijbroek en Erik Schmitz hebben destijds een ten-toonstelling-met-boek over Breitner samengesteld en zijn naar Arti gekomen om het verhaal verder uit te venten. Afwisselend verzorgt de een de beeldprojectie, en de ander het bijbehorend commentaar. Ik zie potloodschetsen van trampaarden op de Dam en vervolgens het schil-derij waartoe deze geleid hebben. Tenminste, als ik mij ver genoeg naar links langs het hoofd van de persoon vóór mij beweeg. Probeer ik het via de andere kant, dan beneem ik mijn buurvrouw schuin achter mij het zicht. Met één bil op de kruk lukt het mij linksom én projectiescherm én causeur in beeld te krijgen. Er verschijnt een chique joffer op de brug over de Keizersgracht. De schilder heeft zijn schoonzus er model voor laten staan. Wanneer ik mijn gestaag stijf wordende nek een moment ontspan, valt mijn oog bij toeval op de ruimte aan mijn rechterzijde. Daar waar het sociëteit lid zich kan terugtrekken voor een rookmoment, wor-den op een flatscreen verrassende beelden getoond. Door de glazen schuifdeuren zie ik een totaalshot van een blanke man - slechts gekleed in een rietenrokje – met zijn enorme geslachtsdeel driftig heen en weer zwaaien. Hij lijkt een rituele paringsdans uit te voeren. Ik knipper met mijn ogen en probeer mij onthutst weer op het werk van Breitner te concentreren. Op het projectiescherm staat nu een foto van de bouwput aan de Jacob van Lennepkade. Daaruit zou later de St. Vincentiuskerk oprijzen waar ik regelmatig als misdienaar optrad. Benieuwd of de rietenrokjesman inmiddels is uitgezwaaid, kijk ik zo onopvallend moge-lijk opzij. Mijn ogen banen zich een weg langs de hoofden aan de bar. Op de flatscreen nu een halftotaal. De man is doende een geheel ont-klede vrouw te benaderen alsof het een Schotse collie betreft. Of een Duitse herderin, dat is vanuit mijn positie niet goed waar te nemen. Ik slik even. Het verwart mij. Hier is sprake van een ongelijke strijd. Ik was naar Arti gekomen voor een uur cultuur. Manmoedig besluit ik de vlese-lijke verlokkingen te negeren en mij weer op de kunst te storten. Breitner had een voorliefde voor bouwplaatsen. Hij nam het met de werkelijkheid niet altijd even nauw. Bestaande gevels situeerde hij elders. Gebouwen die hem in de weg stonden, nam hij in zijn schilderijen niet op. Ik consta-teer dat geen van de andere aanwezigen zicht heeft op de flatscreen. Vechtend tegen mijn lusten ervaar ik dat Breitner het aflegt tegen de aantrekkingskracht van het tweede scherm. Dat toont een medium two-shot van een bezweet en amechtig nahijgend koppel. Het Breitner pre-sentatie duo is aan het eind van hun voordracht gekomen. Zij bedanken de toehoorders voor de aandacht en roepen op om de tentoonstelling in het Rijksmuseum te bezoeken: Alle variaties van een meisje in kimono. Als ik naar buiten loop, blijkt het stevig te regenen. Het is fris.
(c) Frans Lasès

zondag 15 mei 2016


Vlekje

Uit #28 Kind op proef leerde ik als toekomstig vader dat je kinderen maar het beste gewoon hun zin kunt geven. Chantage ligt immers op de loer. Met dit in mijn achterhoofd nodigden wij mijn nichtjes Pauline van 7 en Saskia van 5 uit voor een logeerweekend bij ons in Hilversum. Het was in de jaren dat ik dacht er verstandig aan te doen op steenworp-afstand van de NOS te gaan wonen. Dat ik daardoor lopend naar mijn werk kon, bleek al snel het enige voordeel. Wie  zich niet professioneel met radio of televisie bezighoudt, kan dit dorp beter mijden. Almelo is er bruisend bij.                         
Onze logeetjes wisten dat hun oom bij de televisie werkte. ‘Zie je wel eens beroemde mensen?’ wilden zij van mij weten toen wij van hun huis in Amsterdam naar Het Gooi reden. ‘Elke dag,’ zei ik naar waarheid. ‘Ken je Swiebertje dan ook?’ Ik zei dat ik hem toevallig enkele dagen ervoor nog had gesproken. In die periode werd een reeks afleveringen opgenomen waarvoor ik – als een van mijn eerste opdrachten - de titelsequentie had gemaakt. Waren zij eventueel geïnteresseerd in een bezoekje aan de studio? Dat waren ze. En vonden ze het dan leuk om eens rond te lopen in de keuken van Saartje? En in de winkel van Malle Pietje? Ze reageerden dolenthousiast. In gedachten hoorden zij het zichzelf al aan hun vriendinnetjes vertellen. Bij ons thuis aangekomen, aten wij snel een broodje en vertrokken met z’n vieren richting studio.                                                                                      
Als kinderen iets willen, willen ze het stante pede. Welnu, onderweg passeerden we een landje waar een Shetlander pony zich stond te vervelen. Dat was althans de mening van de oudste. ‘Zielig voor hem, zo in z’n eentje,’ zei Pauline. En snel daarna: ‘Ik heb m’n hele leven al een keertje willen ponyrijden!’ ‘Ja, ik ook,’ riep haar zusje. ‘Mag dat Frans?’ De tijdsgeest goed aanvoelend, konden ze wat mij betreft dat oom weglaten. Ik keek mijn vrouw aan. ‘Wat denk jij? Moet kunnen, toch? Als ze dat zo graag willen.’ Ik tilde hen een voor een over het hek. Daarna sprong ik er zelf overheen. De nichtjes renden al op de pony af. ‘Ik noem hem Vlekje!’ riep Pauline. Hij was bruin met witte vlekken en had lange manen. ‘Mag ik eerst?’ vroeg Saskia. Maar het was Pauline’s idee, dus hielp ik háár in het ontbrekende zadel. Toen ze goed en wel zat, bleef het beest stokstijf staan. ‘Hij doet ’t niet!’, riep Saskia. ‘Misschien heeft hij geen zin,’ zei Pauline. ‘Natuurlijk heeft-ie zin, je moet hem alleen even aansporen,’ zei ik alsof ik er verstand van had, en ik gaf Vlekje een tik tegen zijn kont. Hierop begon het beest spontaan te lopen. Eerst langzaam, daarna sneller en vervolgens veel sneller. ‘Houd je goed vast, Pauline!’ riep ik nog. Maar dat kwam te laat. Pauline gleed van Vlekjes rug en belandde met een smak in het gras. Het volgende moment schreeuwde ze het uit van de pijn. Toen ik kwam aanrennen, kreeg ik de schrik van mijn leven. Het bebloede spaakbeen van haar onderarm stak naar buiten, net iets boven de pols. Ik voelde mij intens misselijk worden. Een gecompliceerde botfractuur, twee krijsende kinderen, een inmiddels weer stilstaande en zich van geen leed  bewuste pony. Schuld, schaam-te, onmacht. En daarbij een verwijtend kijkende echtgenote. Waar te beginnen? Eerst naar de dokter of beter eerst mama bellen? In een telefooncel draaide ik volkomen overstuur het nummer van mijn zus. Toen ik haar de slechte tijding bracht, vroeg ze op nuchtere toon: ‘Maar zij leeft nog wel?’ Dat was inderdaad het geval. ‘Nou, dan zal het wel goed komen.’ Mijn zus had er als verpleegkundige voor doorgeleerd, en zij heeft dan ook gelijk gekregen. Maar tussen mij en pony’s is het nooit meer wat geworden.
(c) Frans Lasès

zondag 8 mei 2016


Gekantelde blik

Wanneer ik bij de geldautomaat naast de hoofdingang van Artis aankom, houden ze er de wacht. Dat geeft mij een veilig gevoel. Het kan ook zijn dat ze mij staan op te wachten en mij expres laten voorgaan. In dat geval ben ik er niet helemaal gerust op. Ze zijn met z’n tweeën, manne-tje en vrouwtje. Eigenlijk spreek je in dit geval van woerd en eend. Hij met zijn felgekleurde groene kop, wit nekbandje, bruine bef en verder grijs/bruin met witte staart. Zij in stemmig bruin met precies zo’n staart. Al snel wordt mij duidelijk dat zij niets kwaads in de zin hebben. Sterker nog, zij schenken in het geheel geen aandacht aan mijn verrichtingen. Ze hebben vooral oog voor elkaar. Ongestoord berg ik mijn bankpasje en de zojuist geïncasseerde bankbiljetten op. Als ik wegloop, zet ook het stel zich in beweging en waggelt de andere kant op.
Later die middag passeren wij elkaar op de Nijlpaardenbrug, de ophaal-brug voor fietsers en voetgangers bij het Entrepotdok. Ik rechts, het onafscheidelijke koppel links en op korte afstand achter elkaar. Heel even heb ik de neiging hen te groeten. Ze lijken in het geheel geen haast te hebben. Ik geef ze geen ongelijk. De lentezon schijnt alsof het zomer is en vanaf de brug hebben zij een prachtig zicht op het water en de historische pakhuizen erlangs.
De volgende dag kom ik – nu in gezelschap van mijn vrouw - op weg naar filmhuis Kriterion langs café/restaurant Koosje. Tot mijn verrassing zie ik het stel vlak onder het openstaande keukenraam zitten. ‘Kijk,’ zeg ik, ‘dat zijn die twee waarover ik gisteren vertelde.’ We stoppen even en amuseren ons met het opmerkelijke tafereel. Gevangen in één blik zie ik zowel het verliefde paar onder het raam als de chef-kok in de keuken. Associërend zeg ik: ‘Die eenden zitten natuurlijk te wachten tot hun moment daar is en zij door de kok naar binnen worden geroepen.’ Ja, het spijt me. Ik kan het niet helpen. Dit is wat spontaan in mij opkomt. Mijn vrouw, die het verband ook legt, laat weten: ‘O, ik dacht: die zitten natuurlijk te wachten tot ze van de kok iets te eten krijgen.’ Dat verschil in benadering, wat is dat toch? Een mannendingetje? Mannen willen nog wel eens de ironische bril opzetten. Zijn zij bevreesd voor de lyriek en kiezen zij daarom voor de veilige satire? Er komt een man van gevor-derde leeftijd aangelopen, uit het café zo te zien. Het is iemand van wie ik niet direct verwacht dat hij aandacht heeft voor de eenden-idylle. Hij komt erbij staan. ‘Fantastisch hè, die beestjes. Die hebben het fijn samen. Ik zie ze vaker hier in de buurt scharrelen. Altijd met z’n twee-tjes. Lief hè.’ En terwijl hij doorloopt: ‘Dieren halen geen rottigheid uit, zoals mensen.’ Mannendingetje? Ik ga ineens twijfelen. Het zou natuur-lijk ook mijn eigen gekantelde blik op het waarneembare kunnen zijn.
(c) Frans Lasès

zondag 1 mei 2016


Romantiek in Brugge

Vele jaren geleden was ik voor mijn werk enkele dagen in Brugge. Sindsdien ben ik er niet meer terug geweest. Vanwege mijn  goede herinneringen aan dat bezoek, besluiten mijn vrouw en ik er eens een weekend door te brengen. En zo zitten we enkele dagen later aan een cappuccino op de Markt. Ik constateer dat Pieter de Coninck en Jan Breydel nog stevig op hun voetstuk staan. Ooit begonnen zij de volks-opstand die tot de Guldensporenslag zou leiden. In de Onze Lieve Vrouwe Kerk bewonderen wij de Madonna-met-Kind van Michelangelo. Vervolgens beklimmen wij alle 366 traptreden in de Belforttoren. Als loon na werken krijgen wij een prachtig uitzicht over de historische stad. Omdat Brugge het Venetië van het noorden wordt genoemd, willen wij er ook vanaf het water een blik op werpen. Aan het Huidenvettersplein stappen we voor een tochtje over de reien - wij zeggen kanalen - in een open boot. Ter linker- en rechterzijde van het gangpad zijn twee-persoonsbankjes aangebracht. Ze lijken alle reeds geheel of half bezet, maar wij vinden het laatste vrije bankje. Ikzelf zit stuurboord, direct aan het gangpad. De na ons komende stellen worden nood-gedwongen opgedeeld. Zij moeten plaatsnemen op bankjes waar al iemand zit. Door drukte verloopt het inschepen nogal chaotisch. Als uiteindelijk iedereen een zitplaats heeft, kan de boot vertrekken. Recht voor mij zit een man van middelbare leeftijd. Zijn vrouw heeft op het bankje achter mij plaatsgenomen. Half over zijn schouder kijkend zegt de man dat we langs de Vismarkt varen. Kennelijk is hij in de veronderstelling dat het zijn vrouw is die vlak achter hem zit. En even later merkt hij op dat hij van het boottochtje geniet en dat het wat hem betreft nog uren mag duren. Om de man niet in verlegenheid te brengen, neem ik mij voor er niet op te reageren. Ter hoogte van het Sint Janshospitaal legt hij plotseling zonder om te kijken zijn hand liefdevol op mijn linkerknie. Ervan uitgaand dat de man het misverstand op zeker moment zelf zal ontdekken, onderneem ik geen actie. Als hij echter zijn hand niet terugtrekt, stoot ik mijn vrouw aan en wijs haar op de ontstane situatie. Haar ogen worden groot van ongeloof. Even later geeft de man een stevige kneep in mijn knie. Met zijn andere hand wijst hij naar de Poortersloge en vertelt hij dat ze daar zojuist nog wandelden. Zijn hand laat hij al die tijd op mijn knie rusten. Af en toe word ik zelfs liefkozend over mijn bovenbeen gestreeld. Ik krijg er zachte tikjes tegen wanneer er op iets geattendeerd moet worden. Hoe absurdistisch en hilarisch ik het tafereel ook vind, echt comfortabel voel ik mij niet in deze toestand. Mijn vrouw daarentegen doet haar uiterste best niet in proestend lachen uit te barsten. Maar telkens opnieuw wordt haar blik als vanzelf naar knie en hand getrokken. Als we het eindpunt bereiken, staat de man op en draait zich om naar mij. Zelden had ik het meer met iemand te doen dan op dit moment. Hij straalt achtereenvolgens ontzetting, verwarring en bovenal gêne uit. Een interessante opdracht voor leerlingen van de toneelaca-demie. Wij wisselen geen woord met elkaar. Als de vrouw mij passeert om zich nietsvermoedend bij haar man te voegen, zie ik dat zij net als ik een zwarte lange broek draagt.
(c) Frans Lasès