zondag 4 maart 2018


H.M. Mies

‘Heb je al geluncht?’ vraagt Hare Majesteit als ik plaatsneem in de keuken van de voormalige boerderij in Elst. Ik zeg dat het er nog niet van is gekomen. ‘Dan zal ik een boterham voor je maken, want je moet straks nog een eind terug.’ Zij zet het mes in een donkerbruin brood en belegt twee dikke boterhammen royaal met pittig belegen kaas. Terwijl ik eet, hebben Mies en Leen gelegenheid om het meegebrachte geschenk uit te pakken. Het door mij met het Een van de Acht motief beschilderde wijnkistje maakt meer indruk dan de Barolo Riserva die erin zit. ‘Die fles is natuurlijk lekker,’ zegt de gastvrouw, ‘maar het kistje krijgt een ereplaats op de kast.’
Omdat beiden een respectabele leeftijd hebben bereikt, wil ik ze graag nog een keer ontmoeten. Via Egbert van Hees heb ik het telefoonnummer kunnen achterhalen. En nu zit ik – voorjaar 2013 - aan de keukentafel van de familie Timp.
Mijn mooie televisiejaren begonnen met Mies en Leen bij Een van de Acht waarvoor ik de grafische vormgeving deed. Zo ontwierp ik speciaal voor het programma de cijferreeks Mies Bouwman halfvet. Hiervan afgeleide elementen kwamen terug in de leader, het decor en bij de legendarische lopende band. Mies en Leen gaven mij de ruimte om mij uit te leven. Zo maakte ik telkens nogal wat werk van de eindcredits. De eerste afleveringen waren in zwart/wit, dat klinkt als een eeuwigheid geleden, en dat is het ook. Toen ik als dertienjarige de uitzending van Open het Dorp zag, kon ik niet bevroeden dat ik tien jaar later voor de inmiddels heiligverklaarde Mies zou mogen werken. Vele programma’s volgden, zoals Een mens wil op de vrijdagavond wel eens even zitten en een beetje lachen want er is al genoeg ellende in de wereld (later afgekort tot Een mens wil…). Of de talkshow Mies. Of het vroegtijdig gestopte Netwerk. Ik heb het altijd als een eer beschouwd. En dat mogen ze weten ook. We halen herinneringen op aan een televisietijdperk. Er vallen namen van collega’s. Anekdotes rollen over de keukentafel. En dan beginnen ze ineens over de ontmoeting met mijn vader op mijn huwelijksdag in 1973. Ik verslik mij in de boterham met kaas. Tot mijn gêne staat hun het voorval nog helder voor de geest. Mijn tenen krommen. Het gebeurde toen beiden op de receptie verschenen en ik hen en mijn vader aan elkaar voorstelde. ‘Mies Bouwman’, zei Mies. Ze feliciteerde hem en gaf hem een hand. ‘Aangenaam, Lasès,’ zei mijn vader. Daarna  was Leen aan de beurt: ‘Leen Timp,’ en ook hij feliciteerde hem handenschuddend. ‘Wacht even,’ zei mijn vader, ‘dan klopt er iets niet.’ Wat er dan wel niet klopte wilden de eregasten weten. ‘Bent u getrouwd?’ informeerde mijn vader. ‘Jazeker, waarom vraag u dat?’ ‘Nou, als u getrouwd bent met mevrouw Bouwman heet u geen Timp, dat kan niet. Dan bent u meneer Bouwman.’ Zowel Leen als Mies keken hem verbouwereerd aan. ‘Ja. Of uw vrouw zou Mies Timp moeten heten,’ ging mijn vader onverschrokken door, ‘maar zij zegt zelf dat haar naam Mies Bouwman is.’ Waarop ik mij haastte hen een glas champagne aan te bieden.
Ik laat ze weten dat ik destijds onder de grond kon kruipen van schaamte. Dat mijn vader nogal steile opvattingen had en zichzelf en ons regelmatig in een lastig parket bracht. Tot mijn geruststelling zeggen ze dat ze het een erg komische ontmoeting hebben gevonden. Ik neem een slok van mijn melk en kan er na jaren opgelucht om lachen.
Dag lieve Mies, en sorry nog.
(c) Frans Lasès
 

zondag 18 februari 2018


Bra
Het is 1993. De Engelse televisieproducent Ragdoll – onder meer verantwoordelijk voor het debiliserende Teletubbies – initieert een internationaal kleuterfilmproject. Vijftien landen doen mee. De VPRO vindt dat ik de Nederlandse bijdrage moet leveren. Ik schrijf een scenario en teken er meteen maar een storyboard bij. Voor een ontmoeting met de andere makers reis ik af naar Stratford-upon-Avon, hometown van Ragdoll. We worden ontvangen met een high-tea, bezoeken het geboortehuis van Shakespeare, gaan uit eten en sluiten de dag af met King Lear door de Royal Shakespeare Company. Bij het ontbijt de volgende ochtend wordt mij door opperragdoll Anne W gevraagd of ik voor BBC radio een live interview wil geven. No problem. Hoewel … Tijdens het gesprekje met een presentator in de studio in Londen krijg ik plotseling een black-out. Het woord irresponsible wil mij even niet te binnen schieten. Ik stamel wat, en omdat ik er een beetje van baal, zeg ik – niet eens binnensmonds – ‘Shit! Anyway …’ en onverschrokken pak ik de draad weer op. Na afloop van het interview, staat Anne W mij verstijfd en met grote ogen al op te wachten. ‘You used the s-word, live on BBC radio!’ Met de kennis van nu begrijp ik dat ik een doodzonde heb begaan en mijn ‘shit’ had moeten inslikken. Na de lunch zijn we toe aan de eigenlijke reden van de bijeenkomst: de plenaire presentatie van de voorstellen. Om beurten ontvouwen de makers vanachter een groene tafel hun filmplannen. Ik mag als een van de laatsten mijn verhaal doen: We zien een straat in een Amsterdamse volkswijk. Een vijfjarige jongen-in-pyjama komt met zijn moeder op het balkonnetje. Samen hangen zij wasgoed aan een rekje. Als zijn aandacht wordt getrokken door een hijskraan op een verderop gelegen bouwterrein dwalen zijn gedachten af en slaat zijn fantasie op hol. We zien hem – nog steeds in pyjama en nu met veiligheidshelm op - met de bouwvakkers meewerken. Timmeren, metselen, scheppen. Hij beklimt zelfs de hijskraan die hij even later bedient. Vanuit de cabine ziet hij ineens zijn moeder met het wasgoed bezig.  Het volgende moment staat hij weer naast haar op het balkonnetje. Als hij per ongeluk een bh op straat laat vallen brengt hij zijn dagdroom in praktijk: hij laat een touwtje met een haak eraan zakken en hijst de bh naar boven. Beiden gaan naar binnen. Einde filmpje. Ik krijg applaus voor het idee, ook van Ann W. ‘Maar waarom,’ zo wil zij weten, ‘moet het een bh zijn?’ Ik zeg dat het symbool zou kunnen staan voor de moeder-kindrelatie, maar dat het eigenlijk gewoon grappig is. Daar is misses W niet van overtuigd. Ze zou graag zien dat de bh vervangen wordt door een theedoek, daarmee is immers de link met de moeder ook gelegd. Ik zie echter niet in waarom ik het zou aanpassen. ‘Omdat ik denk dat de BBC het nooit zou goedkeuren en dan kunnen we de uitzending van je mooie filmpje wel vergeten.’ Na een korte aarzeling zeg ik dat ik een compromis wil overwegen: een bh met theedoekmotief. Maar daar kan zij niet om lachen. ‘Je snijdt jezelf de pas af. Dit is een kans om je werk op de Engelse nationale zender te krijgen.’ Maar de eigenwijze Dutchman houdt voet bij stuk. Hij heeft het filmpje volgens plan gemaakt en het is wereldwijd uitgezonden. Maar die arme Engelsen hebben het zonder Thijs op de bouw moeten stellen. Shit!
(c) Frans Lasès

zaterdag 3 februari 2018


In de echt

Voor het doornemen van de huwelijksceremonie hebben mijn verloofde en ik een afspraak in de Wim T. Schipperszaal van het stadhuis. Bij de vriendelijke trouwambtenaar informeer ik onder meer naar de mogelijkheden met betrekking tot de officiële tekst. Zo vaak ben ik niet getrouwd en dan vergeet je dat soort dingen. Hij legt uit dat het uitspreken ervan in principe niet is  voorbehouden aan de ambtenaar. Zolang de zinnen maar hebben geklonken, is er voldaan aan de wet. Enkele dagen later zit Wim T. bij mij thuis aan tafel en spreekt hij de meegekregen tekst in op een cassetterecorder. Hij krijgt er een bedankfles voor.
En très petit comité (schoonouders, zoon, enkele zussen, schoonzus en zwager) wandelen wij op schoenen van Jan Jansen en op z’n zondags gekleed naar het stadhuis. Mijn bruid draagt een stemmig colbertjurkje, een kanten kousenband om haar netkousen en een met felgekleurde veren afgezet elegant hoedje. In haar handen een witte vaas met rode tulpen. Alsof de bruidegom deze voor het van huis gaan nog snel even van tafel heeft gegrist. De in rokkostuum gestoken trouwambtenaar helpt ons met het afknippen van de tulpen die wij als corsages opspelden bij de familieleden. Na enkele verwelkomende woorden van zijn kant start hij de geluidsapparatuur, waarna de stem van Ernie (ghi-ghi-ghi) door de zaal klinkt. De genodigden zijn compleet in verwarring en horen hun Sesamstraatvriendje de integrale huwelijkstekst opzeggen. Dan is het tijd voor het moment suprême. Als de ambtenaar naar de ringen vraagt, zeg ik dat die in de bruidstaart verwerkt zijn, maar dat de bezorger van Huize van Wely vast staat in het verkeer. Waarop ik voorstel dan maar ter plekke een taart te bakken. De ambtenaar heeft geen bezwaar. Ik doe hem een geruit keukenschortje voor. Uit een plastic tasje haal ik een bakvorm-met-deksel tevoorschijn. Of de gelegenheidsbakker zo vriendelijk wil zijn wat ingrediënten in de vorm te doen. Vindt hij geen probleem. En zo staat hij even later – overduidelijk onbekend met het fenomeen weigerambtenaar – meel, suiker, boter en een ei door elkaar te mengen. Van een papieren servetje maak ik een prop, houd er een brandende lucifer bij en gooi het bij het beslagmengsel. Een forse steekvlam stijgt op uit de pan. Geschrokken springt mijn keukenhulp achteruit, de aanwezigen roepen Aaah! en Oooh! Snel doe ik het deksel op de bakvorm. Tijd om het bakproces af te wachten hebben wij niet. Daarom prevel ik wat magische woorden en maak er bezwerende gebaren bij. Ik verzoek de bruid het deksel op te tillen. Het beslagmengsel blijkt ineens verdwenen. In plaats daarvan ligt er een zwart juweliersdoosje op de bodem. Aan mijn bijna-echtgenote de eer dit te openen. Tot mijn grote schrik en verbazing blijkt het leeg. Hoe kan dit? Waar zijn die ringen? Het zweet breekt mij uit. Zeker weten dat ik ze er vooraf heb ingestopt. Ik voel een lokale verslapping intreden, en dat op mijn huwelijksdag. Vertwijfeld kijk ik om mij heen. ‘Is dit soms wat u zoekt?’ vraagt de bakker van dienst terwijl hij lachend twee ringen uit zijn broekzak haalt. Als hij mijn ogen groter en groter ziet worden zegt hij tegen de genodigden: ‘Wie een geintje wil uithalen met de trouwambtenaar heeft pech.’ En dan wordt er alsnog, zowel door de bruid als door de bruidegom, geknikt en ‘Ja’ gezegd.
Nu - precies twintig jaar later - is het mij nog altijd een raadsel wanneer en hoe hij dat geflikt heeft. Bijdehante geinponem!
(c) Frans Lasès                        

zondag 7 januari 2018


Art sale
Waar tot kort geleden een Italiaanse boekhandel zat, is voor de komende weken een pop-up galerie neergestreken. Er wordt werk van bekende en minder bekende kunstenaars te koop aangeboden. Of ik zin heb om langs te komen, hapjes en drankjes zullen klaarstaan. Alvorens op de uitnodiging in te gaan, laat ik mijn oog langs de wanden van mijn woning glijden. Ruimte voor nog meer werk is er niet of nauwelijks. Ja, je kunt de muren van plafond tot vloer en van links naar rechts met kunst behangen, maar we gaan natuurlijk niet overdrijven. Toch besluit ik - onder het motto: ruimte beperkt, beurs te smal – er een kijkje te nemen. Het aanbod bestaat voornamelijk uit grafiek. Hier en daar een foto, een pentekening en wat Russische affiches van vóór de glasnost. Tijdens mijn rondgang kom ik werk van niet de eersten de besten tegen. Het een nogal aan de prijs, het ander inmiddels verkocht. Bij een litho van Topor en een linodruk van Kafak blijf ik langer staan. Ze fascineren mij, passen binnen de financiële mogelijkheden en zijn nog ingelijst ook. De Kafak kan ik bovendien verantwoorden met betrekking tot de beperkte wandruimte. De Topor daarentegen is er overduidelijk te groot voor. In een vlaag van hebberigheid en ‘moet kunnen’ laat ik bij alle twee een rode stip plakken. Na drie weken, tijdens de finissage (lees: hapjes en drankjes), kan ik de aankopen ophalen. Als trotse bezitter snel ik ermee naar huis waar ik onmiddellijk op zoek ga naar geschikte plekken. Tja… wil ik iets nieuws ophangen, moet er eerst iets weg. Maar ik ben nooit een kei geweest in het killen van mijn darlings. Ik pas en ik meet, let op de compositie van het geheel en wat zich wél en wat zich niet laat combineren. Eindelijk heb ik een plekje gevonden voor de Kafak. Maar dan blijkt de grotere Kamagurka, die ik er voor weghaal, in de loop der jaren een echo van fijne stofdeeltjes te hebben gevormd. Op de wand tekent zich een droevig stemmend kader van vuil af. Stofdoek en plumeau bieden geen soelaas. Kamagurka hang ik dus maar terug. Om Topor de plaats te kunnen geven die hem toekomt, zal dadaïst Hans Arp het veld moeten ruimen - ja, sorry. Maar als ik die van de wand til, komt er tot mijn schrik al net zo’n stofkader tevoorschijn. Liggend voor de verandering, terwijl de Topor een staand formaat heeft. Daarom mag ook Arp terug naar zijn plaats. Er zit niks anders op dan de recente aankopen voorlopig op te bergen. Eerst de wanden maar eens opnieuw witten, kan sowieso geen kwaad.

(c) Frans Lasès

zondag 10 december 2017

Ice tea

Ik bevind mij in ‘t Nieuwe Kafé aan de Dam in Amsterdam. Dit horeca-etablissement is tegen De Nieuwe Kerk aangeplakt en staat ermee in verbinding. Ik zit op een hoge kruk aan een hoog tafeltje en ben in afwachting van mijn afspraak. Als iemand van de bediening naar mij toekomt, bestel ik alvast een cappuccino. Op dit vroege uur zijn er nog maar weinig gasten in de zaak. Bij het raam een Italiaans gezin met kleine kinderen en aan een andere tafel een ouder echtpaar. Kennelijk tentoonstellingsbezoekers die eerst nog even iets komen drinken. Op een hoekbank iets verderop zitten een man en een vrouw. Beiden eind dertig. Ze vormen duidelijk geen stel. Terwijl zij een IPad bedient, zit hij onderuit gezakt haar vragen te beantwoorden. Typisch een interview situatie schat ik in. Ik spits mijn oren. Is het voor een tijdschrift? Voor een krant? Naarmate ik meer van het gesprek opvang, blijkt dat ik mij vergis. Zij is vertegenwoordiger van een frisdrankengroothandel, hij de bedrijfsleider van het café. De vrouw luistert belangstellend en maakt aantekeningen op de IPad. De man zegt dat het café geen onderdeel vormt van De Nieuwe Kerk en dat zij geheel zelfstandig opereren. Wel hebben zij de exclusieve levering aan De Nieuwe Kerk. Borrels, lunches, buffetten enzovoort. Het woord ice tea valt. De vrouw vertelt enthousiast over een nieuw merk dat net op de markt is. Ik merk dat ze het graag aan de bedrijfsleider zou slijten. De man wil in dat geval exclusiviteit voor de hele Dam en directe omgeving. Die kan zij hem garanderen. Uit haar tas haalt zij twee middelgrote flessen ice tea die ze op de lage tafel vóór haar zet. Ze licht toe dat het de variëteiten sinaasappel en lemon betreft. De man vraagt wat ze moeten kosten. Zij zegt dat ze de flessen voor €1,80 per stuk kan leveren. Hij knikt bedachtzaam. ‘Je haalt beslist vier glazen uit een fles,’ vervolgt de vrouw. ‘En als je er een schijfje limoen bij geeft, kun je er met gemak €3,50 of €3,60 per glas voor vragen. Zeker op deze locatie.’ Ik zie de man onbewogen hoofdrekenen. Dan schuift hij de flessen naar zich toe. ‘Probeer ze maar eens’, zegt de vrouw, ‘en drink het lekker gekoeld. Van de week laat ik glazen en stampertjes brengen.’ Als het gesprek is beëindigd, staan beiden op en schudden elkaar de hand. Voordat de vrouw vertrekt wil zij nog even naar de wc. ‘Als je langs de bar loopt,’ zegt de bedrijfsleider, ‘heb je achterin een trap naar beneden. Daar zit een toiletjuffrouw, maar als je zegt dat je met mij in gesprek was, hoef je niet te betalen.’ Triomfantelijk en overduidelijk bevoorrecht passeert ze mij. Dan arriveert mijn verlate afspraak. Doordat hij zijn trein gemist heeft, weet ik dat ik vanaf nu wel twee keer zal nadenken voordat ik een ice tea bestel.
(c) Frans Lasès

zondag 29 oktober 2017

Louter superlatieven

Ik beeld het me niet in, want ik heb het echt al een tijdje. Een lusteloos en slap gevoel, jeukende rode vlekken op mijn rug, tranende ogen, een tintelend gevoel in mijn benen. Wat is dit in godsnaam? Een vorm van allergie misschien. Maar waarom openbaart het zich nu pas? In de tweede helft van mijn bestaan. Navraag leert mij dat je op elk moment van je leven allergieën kunt ontwikkelen. Ontzettend vervelend. De plezierige kant ervan is dat ze ook zomaar kunnen verdwijnen. Maar wat heb ik daar nú aan. Huisstofmijt kan het niet zijn, hier vliegt regelmatig de bezem door het huis. Een papegaai heb ik niet en wollen kleding draag ik niet. Van mijn eet- en drinkgewoonten heb ik nooit nadelige gevolgen ondervonden. Nou ja, in elk geval niets dat als allergie kan worden uitgelegd. Al mijn gangen ga ik na, ook de kamers. Geen vaste vloerbedekking, geen donzen dekbed. Ik kom er niet achter. Dus ik naar mijn huisarts. Die is blij mij weer eens te zien, want veel verdient hij niet aan mij. Ik doe mijn verhaal en vraag hem wat hij ervan vindt. Hij krabt zich hoorbaar over zijn wang, denkt na en zegt: ‘Ik zou het echt niet weten. Ik begrijp dat het súúúpervervelend voor je is.’ Precies op dat moment komt er een gekmakende jeuk opzetten, voel ik gloeiende naalden in mijn benen prikken en lijken mijn ogen in brand te staan. Onmiddellijk wordt mij de connectie duidelijk, waarmee onbedoeld de diagnose is gesteld: ik ben hyper allergisch voor het woord super. Alles valt ineens op zijn plaats. Al weken word ik erdoor geteisterd. Super, suuuper, súúúper! De hele dag om mij heen. Op facebook, op televisie, in de huiselijke kring. Vluchten kan niet meer. Het is doorgedrongen tot in alle hoeken en gaten. De hoogleraar neuropsychologie neemt het zichzelf súúúperkwalijk dat hij zich niet aan de met God gemaakte belofte houdt. De televisiebakker heeft het over een superabsorberende cake en vindt het súúúperlekker. Alles gaat de laatste tijd super! Echt waar? Jaaa! Super! Súúúper! Men is súúúperbenieuwd. De hotelmanager zegt dat alles super onder controle is. Films zijn súúúpereng. Dingen gaan supergoed. Echt súúúpergaaf. Súúúpergênant komt ook voor. En supervochtinbrengend. Heel gezellig is het niet meer, het is nu súúúpergezellig, súúúperchill. En zaken kunnen zomaar súúúperonverwacht komen. Dan zal een ster tegenwoordig dus wel als een súúúpernova eindigen en misdienaars een súúúperplie dragen. 
Vreemd eigenlijk, met Superman heb ik geen problemen, nooit gehad. Ook niet met superbenzine, kan ik goed tegen. Ik filmde vroeger op super 8-film en ik kom geregeld in een supermarkt. Heeft niet tot lichamelijke klachten geleid. Maar ‘t is de onstuitbare wildgroei hè. Nu ik eindelijk de oorzaak ken van de symptomen, heb ik ook een remedie: telkens wanneer het woord súúúper valt, doe ik alsof er bijzonder wordt gezegd. Of fantastisch, of buitengewoon, of enorm, fenomenaal, geweldig, formidabel, grandioos, bovenmatig. Of gewoon: zeer of erg. Werkt súúúper goed!
(c) Frans Lasès
 


 

zondag 1 oktober 2017


Pearl – Pearl - Pearl

Ik schrijf dit met pijn in mijn hoofd en ogen. Dat komt, ik heb zo’n goedkoop reserve leesbrilletje van de HEMA op mijn neus. Waarom? Ga ik vertellen.
Nog altijd nemen de natuur en ik een aftastende houding aan ten opzichte van elkaar. Ik weet ook niet hoe dat komt. Je kunt moeilijk je ouders overal de schuld van geven. Maar dit is zo’n dag dat ik mij uitgenodigd voel. Een mooie zonnige nazomerzondag. Beetje heiig, maar geen vuiltje aan de lucht. Ik neem mij voor er optimaal van te genieten. Vrouw, dochter en fotocamera gaan mee in de auto. We rijden naar het Hilversumse Corversbos dat ik nog ken uit mijn televisietijd. Het is een mooi bos, met bomen en zo. Het schaarse licht dat er doorheen valt, levert foto’s op die ik een aanwinst vind voor ons familiealbum. Lang zoek ik naar kabouters, maar kom ze niet tegen. Jammer, want ik heb mij laten vertellen dat het toevallig paringstijd is. Wanneer we zo langzamerhand door de bomen het bos niet meer kunnen zien, eten we een Gooische uitsmijter bij De Jonge Haan. Dit omroep-praathuis blijkt nog gewoon te bestaan. Na de tussenstop begeven wij ons vol hernieuwde energie naar de Bussumse heide. Die ligt er na al die jaren nog net zo bij. Het paars lijkt wat minder paars, maar dat kan aan mij liggen, of aan het seizoen. We voelen ons ongegeneerd gelukkig en maken kleine sprongetjes in de heiige lucht. Alles klopt. Het enige dat nu nog ontbreekt is een hond, een witte hond wel te verstaan. Het merk doet er niet toe, als-ie maar wit is. Net als al die andere die we voor hun baasjes uit zien rennen. Ik houd het op Nationale Wittehondenuitlaatdag. Wat wij hier te zoeken hebben, zal later blijken. We fotograferen wat af en krijgen het er warm van. Zou het niet een aardig beeld opleveren als ik de trui van mijn dochter hoog in de lucht werp, om die vervolgens – precies op het dooie punt - tegen de blauwe hemel te fotograferen? En dan natuurlijk wel mooi met gespreide mouwen. Dat blijkt nog niet mee te vallen, de trui komt telkens in een prop naar beneden. Steeds opnieuw raap ik hem van de grond en gooi hem dan zo ver mogelijk de hoogte in. Eindelijk heb ik ‘m zoals bedoeld. Als ik mijn leesbril uit mijn borstzakje wil pakken om het resultaat te beoordelen, grijp ik mis. Weg bril. Hoe kan dat? Net had ik ‘m nog. Is er waarschijnlijk tijdens het bukken uit gegleden. Zoeken, zoeken, zoeken. De heide staat dan ineens heel hoog hoor, en je wilt ook niet per ongeluk op je eigen bril gaan staan. Langzaam dringt het besef tot mij door: dat wordt Pearl. Na een halfuur systematisch maar vruchteloos de omgeving afspeuren, moet ik de bril als verloren beschouwen. Het ergste van het geval is niet dat ik een week moet wachten op een nieuwe, ik heb zoals bekend zo’n HEMA-dingetje. Ook niet dat de pech mij op kosten jaagt, ik ben namelijk steenrijk. Nee, wat mij echt pijn doet, is dat de Pearl-verkoper zegt dat hij mij als pleister op de wond een cd van Jan Smit cadeau mag doen.
(c) Frans Lasès